e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Margraten

Overzicht

Gevonden: 1565
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wielewaal goudmelder: goudmielder (Margraten), goudmerel: goudmielə (Margraten) Hoe heet de wielewaal? [DC 06 (1938)] III-4-1
wijn wijn: wīēn (Margraten) wijn [RND] III-2-3
wilg (alg.) wijde: wijə (Margraten), ⁄n wiej (Margraten), knotwilg  wie (Margraten), wij\\  wiejə (Margraten) wilg [N 38 (1971)] || wilg (Salix) [DC 28 (1956)] || wilgen III-4-3
wilgensoorten treurwijde: -  treurwie (Margraten) wilg (Salix) [DC 28 (1956)] III-4-3
willen willen: wille (Margraten) willen (geen context) [DC 38 (1964)] III-1-4
wimper oogplimp: augplùmpe (Margraten) ooghaar [DC 01 (1931)] III-1-1
winderig weer wild (weer): wild wèèr (Margraten) winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)] III-4-4
wintergraan winterhaver: wentǝrhāvǝr (Margraten) Het graangewas dat in de herfst gezaaid wordt en de winter op het veld doorbrengt. I-4
winterkleren wintergoed: wintergoot (Margraten) winterkleren [N 23 (1964)] III-1-3
winterkoninkje winterkoninkje: (wintər)keuninkske (Margraten) Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)] III-4-1