32828 |
burries van de landrol |
gestel:
gǝštɛl (Q192p Margraten),
welgestel:
wɛlgǝštɛl (Q192p Margraten)
|
De beide bomen aan het raam van de ijzeren rol, waartussen het paard wordt ingespannen. [JG 1a; N 11A, 185d; monogr.]
I-2
|
21245 |
bus |
bus:
bös (Q192p Margraten)
|
bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)]
III-3-1
|
33131 |
bussel kort stro |
wis:
wø̜š (Q192p Margraten)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
24604 |
canadapopulier |
canadas:
kanadasse mv (Q192p Margraten)
|
kanadas, canadese populier
III-4-3
|
18518 |
colbertjasje |
jas:
jas (Q192p Margraten)
|
colbertjasje, (korte) jas van een kostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32598 |
compost |
mengel:
meŋǝl (Q192p Margraten)
|
Van de termen die onder de titel compost in dit lemma verenigd zijn, hebben er sommige duidelijk betrekking op de fijngemaakte compostachtige meststof, zoals die uit afval van de weide, de boomgaard, het erf bereid werd en over de weide werd gestrooid, terwijl andere meer wijzen op het moderne product van een vuilverwerkings- of composteringsbedrijf. Het eerste deel van het lemma bevat voornamelijk benamingen voor weidemest. [N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 4d + 38 + 39; N M, 10c; monogr.]
I-1
|
32599 |
composthoop |
drekmljn:
drɛkmiŋ (Q192p Margraten),
heggekeersel:
hęqǝkē̜rsǝl (Q192p Margraten),
mengel:
meŋǝl (Q192p Margraten),
weie(n)keersel:
wei̯ǝkē̜rsǝl (Q192p Margraten)
|
Bedoeld wordt een hoop van plantenresten, kaf-afval, zacht heggeknipsel, keukenafval, afval van weide of boomgaard, enz. die men regelmatig omzet en laat verteren tot vooral over de weide te strooien compost. [N M, 10c add.; N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 38a + b; monogr.]
I-1
|
32819 |
cultivateren, met de cultivator werken of bewerken |
(de cultivator) laten schramen:
lǭtǝ šrǭmǝ (Q192p Margraten),
cultivateren:
køltivātǝrǝ (Q192p Margraten),
extirpateren:
ɛkspā.tǝrǝ (Q192p Margraten)
|
De cultivator wordt gebruikt a) om hard liggend land open te trekken en het daarop groeiende onkruid los te maken en naar boven te halen; b) om na de oogst de graanstoppels los te woelen of om een met de ploeg geschild stoppelveld verder klein te maken; c) om (op zwaardere grond) de schollen en kluiten van een pas geploegde akker te breken of om de bezakte grond van een eerder geploegde akker luchtig te maken; d) om uitgestrooide kunst-meststoffen in de grond te werken. De enkelvoudige termen van dit lemma kunnen meestal zowel met het land e.d. als object, als ook aboluut gebruikt worden. De samengestelde hebben steeds, ook al is dat hier onvermeld gelaten, het land, de akker e.d. tot object. [JG 1a + 1b add.; N 11, 43 + 47 add.; N 11A, 152; div.; monogr.]
I-2
|
32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
køltivātǝr (Q192p Margraten),
extirpator:
ɛkspātǝr (Q192p Margraten),
negenschaarder:
nøǝgǝšē̜rdǝr (Q192p Margraten),
zevenschaarder:
zīǝvǝšē̜rdǝr (Q192p Margraten)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
32817 |
cultivatortanden |
tanden:
t˙an (Q192p Margraten),
veren:
vē̜rǝ (Q192p Margraten)
|
De C-vormige veertanden c.q. de steeltanden, waaraan van onderen een pijlvormige beitel of schaar bevestigd is. Zie afb. 80. [N 11A, 151f; monogr.]
I-2
|