22876 |
doelman |
keeper (eng.):
kieper (Q192p Margraten)
|
Doelverdediger. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22872 |
doelpunt |
goal (eng.):
gool (Q192p Margraten)
|
Doelpunt. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
hoore (Q192p Margraten),
horen:
hoore (Q192p Margraten)
|
doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)]
III-4-1
|
34648 |
dogkar |
dogkar:
doq˱kar (Q192p Margraten)
|
Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.]
I-13
|
24862 |
dolle kervel |
ijzerbloem:
īzǝrblǫmǝ (Q192p Margraten)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
25120 |
donderen |
donderen:
dondere (Q192p Margraten),
hommelen:
hommele (Q192p Margraten),
roebelen:
roebele (Q192p Margraten)
|
donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
donderkoppen:
donderköp (Q192p Margraten)
|
zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
d⁄r donder (Q192p Margraten)
|
donder [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doid (Q192p Margraten),
dôêt (Q192p Margraten)
|
dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20438 |
doodskleed |
doodskleed:
doodskleed (Q192p Margraten)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-2-2
|