20778 |
groente |
groent:
grø̄nt (Q192p Margraten),
moes:
moos (Q192p Margraten)
|
groente
III-2-3
|
32985 |
groenvoer |
groenvoer:
grø̄nvōr (Q192p Margraten)
|
De algemene benaming voor het gewas dat wordt gebruikt als voeder voor de dieren. De afzonderlijke voedergewassen worden behandeld in aflevering I.5 in de paragraaf "voedergewassen". Bij het type snijkoren wordt opgemerkt: "vroeg gezaaid koren dat in de lente als groenvoer wordt afgemaaid". Bij het type bonenkoren: "omdat erna bonen werden verbouwd"; vergelijk ook in het lemma ''masteluin'' (1.2.11), sub haverbonen. Krokken is eigenlijk voederwikke; luzerne is een klaversoort. [N 11A, 28a; N M, 14; L 48, 26; Lu 2, 26; monogr.]
I-4
|
19979 |
grommen |
grommen:
gromme (Q192p Margraten)
|
grommen
III-2-1
|
33674 |
grond, aarde |
aarde:
ē̜rt (Q192p Margraten),
drek:
drɛk (Q192p Margraten),
grond:
grōnt (Q192p Margraten)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
33308 |
grondkrabber |
kretser:
krɛtsǝr (Q192p Margraten)
|
Haak voor het losmaken van de grond en voor het wieden. Het gereedschap heeft 3 of 4 vaak sterk gebogen tanden, die langer zijn dan de tanden van de hark; door de tanden onderscheidt de krabber zich ook van de schoffel die een mesvormig werkend deel heeft, maar voor hetzelfde doel wordt gebruikt. Hier is het materiaal uit de vragen N 18, 55-63 opgenomen waarbij niet het doel om mest te trekken is aangegeven. Bij het hier opgenomen type mesthaak is dit àndere doel, het losmaken van de grond, uitdrukkelijk aangegeven. Het materiaal geeft geen aanleiding voor een apart lemma Aardappelkrabber. Naast het voornaamste doel waarvoor dergelijke haken worden gebruikt, het loswoelen van de grond, zijn nog drie andere doeleinden en typen haken in het materiaal onderscheiden die aan het einde van lemma zijn opgenomen: 1. haak voor het schoonmaken van sloten e.d.; 2. brandhaak of weerhaak om iets op te vissen: gereedschap met zeer lange steel; het werkend deel is een (oude) riek met omgekrulde scherpe punten; het was vroeger op de boerderij voorhanden om in geval van brand het brandend dakstro weg te kunnen trekken; 3. drie-of viertand, naar de vorm benoemd, zonder enige aanwijzing voor het gebruiksdoel. [N 18, 55 - 63, behalve hetgeen is ondergebracht in het lemma mesthaak in WLD.I.1, p. 12; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
32738 |
groot geploegd middendeel |
de lange voren:
dǝ laŋ vǭrǝ (Q192p Margraten)
|
Onder het groot geploegd middendeel van een akker wordt verstaan de aan één stuk en meestal in lengtevoren te ploegen hoofdmoot van een akker, die het eerst bewerkt is of wordt. Dit middendeel omvat, op de wendakker(s) en een evt. geerstuk na, de gehele akker. Voor sommige van de hieronder vermelde termen zie men ook het lemma zzoivoor, diep geploegd land. [N 11, 52; N 11A, 125a]
I-1
|
20346 |
grootmoeder |
grand-ma:
graama (Q192p Margraten)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
grōētouwersj (Q192p Margraten)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20288 |
grootvader |
grand-pa:
grampaa (Q192p Margraten)
|
grootvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
groit (Q192p Margraten)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|