23274 |
koster |
koster:
kəstər (Q192p Margraten)
|
koster [RND]
III-3-3
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛmənōͅətə (Q192p Margraten),
kotelet:
cortelèt (Q192p Margraten),
kortelit (Q192p Margraten)
|
Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
dampetig (weer):
daampetig (Q192p Margraten)
|
mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25109 |
koude noordenwind, bijs |
bijs:
biejs (Q192p Margraten)
|
koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19621 |
kouter |
kouter:
kōtǝr (Q192p Margraten),
kouteren:
kō.tǝrǝ (Q192p Margraten)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
hanenschrei:
hānǝšręi̯ (Q192p Margraten),
hanenzang:
hānǝnzaŋk (Q192p Margraten),
kraaien:
krii̯ǝ (Q192p Margraten)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krɛlkəs (Q192p Margraten)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krān (Q192p Margraten),
kraanplaat:
krānplā.t (Q192p Margraten),
lip:
lep (Q192p Margraten),
sprei(d)blad:
šprei̯blā.t (Q192p Margraten),
spreider:
špręi̯ǝr (Q192p Margraten),
weerstand:
wē ̞ǝrštant (Q192p Margraten)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24339 |
krekel |
krekel:
krekel (Q192p Margraten)
|
krekel [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
20708 |
krentenbol |
krentenbol:
krente bol (Q192p Margraten)
|
Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|