e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Margraten

Overzicht

Gevonden: 1565
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
libel en waterjuffer spaanse vlieg: spaanse vleeg (Margraten) libel, alg. [DC 27 (1955)] III-4-2
lichte klei zavel: zāvǝl (Margraten) Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41] I-8
lichte overjas seizoensjasje: sezoensjèske (Margraten) herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)] III-1-3
lied, liedje liedje: le.tjə (Margraten) liedje [RND] III-3-2
lieveheersbeestje lieveheersbeestje: livvenhiersbiesjke (Margraten) lieveheersbeestje [DC 49 (1974)] III-4-2
lijnzaadmeel lijzatemeel: līzǭtǝmɛǝl (Margraten) De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31] I-5
limburgse kaas hervese kaas: Herfse kies (Margraten), rommedou: rommeedoe (Margraten), stinke kaas: sjtinke kies (Margraten) Limburgse kaas, Hervese kaas (stinkkaas, rommedoe?) [N 16 (1962)] III-2-3
limburgse klei klevenaarde: klē̜venē̜rt (Margraten), leem: leęm (Margraten) Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33] I-8
limonade limonade: limmenaad (Margraten) limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] III-2-3
linkerkant van het paard nademepaard: nǭdǝmǝpēǝrt (Margraten) Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10] I-9