e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Margraten

Overzicht

Gevonden: 1565
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mergkool mergkool: merxkyəl (Margraten) I-7
merrie meer: mē̜r (Margraten) Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.] I-9
mest afsteken afsteken: āfštēǝkǝ (Margraten), doorhouwen: dōrhǫu̯ǝ (Margraten  [(met een bijl)]  ), doorstoten: dōrštūǝtǝ (Margraten  [(met een bijl)]  ) Om bij het mestuitrijden de dieper gelegen, aangezakte en samengeperste mest in de mestvaalt en vroeger in de potstal beter met de riek te kunnen opnemen, stak, sneed of hakte men deze door met respectievelijk een scherpe spade, een soort zaag, een bijl. De hieronder vermelde termen hebben alle mest tot object. [N 18, 15 + 21d add.; N 11A, 11; monogr.] I-1
mest in de voor doen (mest) stokelen: štyǝkǝlǝ (Margraten), (mest) stoken: štø̜ǝkǝ (Margraten) Met een riek of een (gevorkte) stok de gespreide mest die op de "harde voor" ligt, in de pas geploegde voor schuiven of krabben: het werk van de "meststoker". [N P, 14; N 11A, 25; monogr.] I-1
mest laden (de mestkar) laden: lāi̯ǝ (Margraten), (mest) bermen: bɛrǝmǝ (Margraten), (mest) laden: lāi̯ǝ (Margraten), (mest) opzetten: ǫp˲zętǝ (Margraten) Mest uit de mestvaalt (vroeger uit de potstal) met een riek op de gereedstaande kar laden. Meestal wordt de karbak zo hoog mogelijk volgetast. [N P, 7; N 11A, 10; JG 1a; monogr.] I-1
mest ondiep onderploegen onderbelken: õndǝr[belken] (Margraten), onderdoen: ōndǝrdūǝn (Margraten), onderstropen: õndǝrstrø̄ ̞pǝ (Margraten) De over het land verspreide mest werd in het najaar, wanneer men een akker zodanig beploegde dat hij in de winter goed kon uitvriezen, voorlopig ondergeploegd. In het voorjaar werd de mest, eventueel nadat de wintervoren weer waren teruggeploegd, definitief en diep ondergeploegd bij het zaaiklaar maken van de akker. De met onder- en in- beginnende termen hebben "mest" tot object. De simplicia belken, stroppen, stropen, flatsen, kuiteren en droten betreffen een manier van ondiep ploegen en veronderstellen alszodanig niet "mest", maar "de akker", "een stuk" e.d. als direct object. Dat is waarschijnlijk ook het geval bij de met om- beginnende woorden. Deze termen duiden dus de voor het onderslaan van mest gevolgde ploegmethode aan. Behalve stalmest kan ook een groenbemestingsgewas oppervlakkig worden ondergeploegd. Voor (delen van) varianten die hieronder in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep, ondiep ploegen en onderploegen. [N 11, 44; N 11A, 110a + b; JG 1a + 1b + 2c; monogr.] I-1
mest uitrijden de mestkar varen: dǝ męskar vārǝ (Margraten), mest uitvaren: [mest] ū.t˲vārǝ (Margraten), mestkar uitvaren: meskar ū.t˲vārǝ (Margraten), mestvaart: męs˲vārt (Margraten) Het begrip "mest uitrijden" heeft in het algemeen een ruimere inhoud dan de meeste woordtypen van dit lemma tot uitdrukking brengen. Het beperkt zich niet tot het vervoer van de mest, maar omvat gewoonlijk alle handelingen die nodig zijn om met kar en paard de mest uit de mestvaalt (vroeger uit de potstal) in hoopjes op het veld te krijgen. Zo moet ook de term mesten wel worden opgevat. Voor de varianten van het object [mest [JG 1a + 1b add.; N 11, 16; N 11A, 6; A 9, 26 add.; monogr.] I-1
mest van de kar aftrekken (mest) aftrekken: āftrękǝ (Margraten), flatteren: flatǝrǝ (Margraten), op hoopjes trekken: op hø̜pkǝs trękǝ (Margraten), op hopen trekken: op hø̜̄p trękǝ (Margraten), op rij trekken: op rii̯ trękǝ (Margraten), op rijen trekken: op rii̯ǝ(n) trękǝ (Margraten), op strouwen/ strooien trekken: op štrǫu̯ǝ trękǝ (Margraten) Op de akker of in de weide wordt de mest met de mesthaak van de mestkar afgetrokken. Meestal trekt men de mest in hoopjes af. De kar staat dan telkens even stil. Bij de onder A. gegeven termen voor mestaftrekken in het algemeen gaat het meestal om het aftrekken in hoopjes. Termen waarin de vorming van (rijen) mesthoopjes tot uitdrukking komt, zijn onder B. bijeengezet. Men kan de mest ook in een ononderbroken streep op het land brengen, door de kar - terwijl men aftrekt - langzaam voorwaarts te laten gaan (C). Als de kar zo goed als leeg is, wordt de bak opgeslagen. Met de termen onder D. wordt echter vooral het opkippen van de volle kar bedoeld. [N 11, 17; N 11A, 19 + 21; N M, 11 add.; JG 1a + 1b add.; monogr.] I-1
mest verspreiden (mest) bruien: bryi̯ǝ (Margraten), (mest) spreiden: špręi̯ǝ (Margraten), uiteenstoten: utēštuǝtǝ (Margraten) De hoopjes mest die op het land liggen, moeten vóór het ploegen gelijkmatig over het land worden verdeeld met de riek: men neemt telkens een hoeveelheid mest op, om deze vervolgens uiteen te schudden, terwijl men met de riek een slingerbeweging maakt. [N 11, 20; N 11A, 23; N M, 8b add.; A 9, 27; RND 51; JG 1a + 1b + 2c; JG 2b-4, 9; monogr.] I-1
mest, stalmest beterij: bēǝtǝ`rī (Margraten  [(mest en gier - ook vruchtbaarheid van de grond - het resultaat van een jarenlange juiste bemesting)]  ), mest: mes (Margraten), męs (Margraten) De hieronder vermelde woorden zijn van toepassing op natuurlijke mest: het in de stallen van het vee gevormd mengsel van uitwerpselen en strooisel. In de vroegere potstal hoopte de mest zich op, totdat hij na afloop van het (winter)seizoen van daaruit naar het land werd gereden. Later werd de mest uit de stallen in de mestvaalt of -kuil verzameld. Met het woord stalmest, dat naast mest in gebruik is (gekomen), wordt de door het vee geproduceerde mest duidelijker onderscheiden van b.v. kunstmest en groenmest. Ruimer van betekenis dan (stal)mest zijn de abstracte termen beterij en vetting, waarmee het lemma besloten wordt. In de volgende lemmata wordt voor wat mest als deel van een samenstelling of woordgroep betreft, naar dit lemma verwezen. Men zij er echter op bedacht, dat in plaatsen waar men de t van mest als simplex normaal uitspreekt, deze medeklinker vaak nauwelijks of niet gehoord wordt in met mest beginnende samenstellingen (mestkar e.d.) en woordgroepen (mest varen e.d.). Begint het tweede deel van zulk een samenstelling of woordgroep met een s of š, dan worden de beide slotmedeklinkers van mest daaraan zelfs volledig geassimileerd (meststoker, mest spreiden e.d.). [JG 1a + 1b ; N 11, 12 + 16 + 27; N 11A, 3; N M, 10a + b; L 1 a-m; L A1, 200; L 31, 17; S 23; Wi 53; A 9, 25; Gi 1, III 6; RND, 51] I-1