e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Margraten

Overzicht

Gevonden: 1565
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mond mond: mo.nd (Margraten), mōnd (Margraten) mond [RND] || Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] III-1-1
motor moter: motər (Margraten) motor [RND] III-3-1
motregen, fijne regen fiezel: viezel (Margraten) motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] III-4-4
motregenen, licht regenen fiezelen: te viezelen (Margraten), viezele (Margraten), motregenen: motregene, ’t motregent (Margraten) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] III-4-4
muilband, bovenste band van de schoof schapersknopen: šiǝpǝrsknø̄p (Margraten) Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
muiltje slof: sjloeffe (Margraten) Muiltje. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men die zonder achterkant? [DC 44 (1969)] III-1-3
muis muis: mōēs (Margraten) muis [DC 35 (1963)] III-4-2
mulle grond brok: brǫk (Margraten), lochte bodem: lǫxtǝ bǭm (Margraten), mul: møl (Margraten), mø̜l (Margraten) Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.] I-8
muts: algemeen pats: patš (Margraten) pet, muts, klak [RND] III-1-3
mutsaard, houtmijt fakkenmijt: fakkemiet (Margraten), schansenmijt: sjaansemiet (Margraten) houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)] I-7