33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bēǝk (Q192p Margraten)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
af:
dad éz ááf (Q192p Margraten)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND]
III-1-4
|
17766 |
navel |
navel:
ná:vəl (Q192p Margraten)
|
navel [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
20361 |
neef |
neef:
neen
nééf (Q192p Margraten)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
neet (Q192p Margraten)
|
neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17629 |
nek |
nek:
nàk (Q192p Margraten)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32853 |
nerf van de weide |
waas:
wās (Q192p Margraten)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
17608 |
neus |
neus:
naas (Q192p Margraten)
|
neus [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20482 |
nicht |
nice-je:
nĭĕsjə (Q192p Margraten)
|
nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
34149 |
niet bevrucht |
leeg:
lɛx (Q192p Margraten),
niet vol:
nēt vǫl (Q192p Margraten)
|
Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18]
I-11
|