e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Margraten

Overzicht

Gevonden: 1565
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
niet of niet goed voren paren: pārǝ (Margraten  [(de ene voor hoger opploegen dan de andere)]  ), stropen maken: štrø̄ ̞pǝ mãkǝ (Margraten  [(vooral bij het keren - de ploeg werkt de voor niet volledig om maar laat een strookje daarvan "hard" liggen)]  ) Aan het begin van een nieuwe voor kan het gebeuren - vooral als men de ploegstaart niet stevig vasthoudt - dat de ploeg niet of moeilijk de grond in wil: het ploeglichaam trekt een streep over de harde voor of pakt deze slechts ten dele. Een ploeg voort niet goed, als hij - niet goed afgesteld zijnde - te veel of te weinig grond grijpt of de losgeploegde aarde te hoog opwerpt. Er ontstaan evenmin mooie voren, als er kweekgras, onverteerde mest e.d. in het om te ploegen land zitten en als er zich mest vastzet aan de ploegschei. [JG 1a; N 11A, 124c; monogr.] I-1
nijdnagel rel: rel (Margraten) Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)] III-1-2
noemen noemen: neume (Margraten) noemen, een naam geven [DC 03 (1934)] III-2-2
noot noot: noot (Margraten), nout (Margraten) noot [DC 47 (1972)] III-2-3
oever kant: kant (Margraten), ps. boven de a staat nog een ? en een `; deze combinatieletter is niet te maken.  kant (Margraten) oever [DC 02 (1932)] III-4-4
ogenblikje, korte tijd, eventjes momentje: è mèntsche (Margraten) ogenblikje [DC 03 (1934)] III-4-4
oliebol nonnenvot: nonnevot (Margraten) Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)] III-2-3
omheinen afbali√´n: āfbai̯ǝ (Margraten), afpalen: āfpø̜̄lǝ (Margraten), tuinen: tȳnǝ (Margraten) Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.] I-8
omslagdoek (alg.) plag: plak (Margraten) schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)] III-1-3
onbelangrijk weinig: ps. niet omgespeld!  wiēēnig (Margraten) weinig [DC 39 (1965)] III-4-4