21275 |
opmaken |
opmaken:
oͅpmākə (Q192p Margraten),
xɛlt opmâ:kə (Q192p Margraten)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opmaken:
ǫpmākǝ (Q192p Margraten),
vrietsel:
vritšǝl (Q192p Margraten
[(wrong waarin de paardestaart tijdens de winter opgebonden was)]
)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
32928 |
opper |
huist:
hūs (Q192p Margraten)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
18030 |
oprispen |
rupsen:
rupsje (Q192p Margraten),
röpsje (Q192p Margraten)
|
Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)]
III-1-2
|
18031 |
oprisping |
boer:
boer (Q192p Margraten)
|
Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)]
III-1-2
|
32936 |
opsteker |
opsteker:
ǫpštēkǝr (Q192p Margraten)
|
Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a]
I-3
|
32938 |
optassen, vouwen |
bermen:
bɛrmǝ (Q192p Margraten)
|
Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6]
I-3
|
32939 |
optasser |
bermer:
bɛrmǝr (Q192p Margraten)
|
Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b]
I-3
|
33730 |
optilbaar hek |
gevaak:
gǝvā.k (Q192p Margraten)
|
Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.]
I-8
|
17900 |
optillen |
oplichten:
òpliXtə (Q192p Margraten)
|
optillen [RND]
III-1-2
|