34053 |
os |
os:
ø̜s (Q192p Margraten),
ǫs (Q192p Margraten)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
20318 |
oud, bejaard |
oud:
zn mooderis aud
aud (Q192p Margraten)
|
oud: zn moeder is oud [DC 35 (1963)]
III-2-2
|
33763 |
oud, versleten paard |
oud paard:
au̯t pēǝrt (Q192p Margraten)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
20229 |
ouders |
ouders:
ouwe(r)sj (Q192p Margraten)
|
ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25608 |
ovenpaal |
ovenschup:
ōǝvǝšø̄p (Q192p Margraten),
scheuter:
šyǝtǝr (Q192p Margraten)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
18589 |
overall |
overall (eng.):
euveral (Q192p Margraten)
|
overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32797 |
overdwars eggen |
de voren breken:
dǝ vǭrǝ brēǝkǝ (Q192p Margraten),
in het wars [eggen]:
en ǝt wēǝrš (Q192p Margraten),
tegen de voren in [eggen]:
tēǝgǝ dǝ vǭrǝ en (Q192p Margraten)
|
Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.]
I-2
|
18695 |
overhemd |
overhemd:
euverhumme (Q192p Margraten, ...
Q192p Margraten,
Q192p Margraten,
Q192p Margraten)
|
overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32799 |
overhoeks eggen |
kort overkant [eggen]:
kǫrt yǝvǝrkant (Q192p Margraten),
lang overkant [eggen]:
laŋk yǝvǝrkant (Q192p Margraten),
overkant [eggen]:
yǝvǝrkant (Q192p Margraten)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
22934 |
overige kaarttermen |
met konijnen naar de hengst laten gaan:
In: Veldeke, jg. 38 (1963), nr. 207, p. 12 - voetnoot 29.
mit knien nao dɛr hings laote gooë (Q192p Margraten)
|
Flink op de koffie laten komen, een onmogelijke opdracht geven, inz. uitdr. bij het kaarten.
III-3-2
|