33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
paardsknecht:
pēǝrš[knecht] (Q192p Margraten),
pɛ̄rš[knecht] (Q192p Margraten)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
23947 |
paaslammetje |
gelukslam:
gǝløkslām (Q192p Margraten),
vroeg lam:
vrø̄x lām (Q192p Margraten)
|
Een lam dat met Pasen, als het ongeveer 9 weken oud is, geslacht wordt. [N 70, 5]
I-12
|
33320 |
pacht, vruchtgebruik |
gepacht:
gǝpax (Q192p Margraten),
tuis:
tōs (Q192p Margraten)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
33333 |
pachtboer |
halfing:
halfen (Q192p Margraten)
|
Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI]
I-6
|
33334 |
pachtersvrouw |
halfinderse:
halfendǝršǝ (Q192p Margraten)
|
[S 27, Wi 2; monogr.]
I-6
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
paddestoel:
padəšto.əl (Q192p Margraten)
|
paddestoel [RND]
III-4-3
|
18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
kostuum (Q192p Margraten),
montering:
monteering (Q192p Margraten),
montuur (<fr.):
montoer (Q192p Margraten),
pak:
pak (Q192p Margraten, ...
Q192p Margraten,
Q192p Margraten)
|
Je moet een nieuw pak kopen. [DC 41 (1966)] || kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32736 |
pand, bed |
rabat:
rabat (Q192p Margraten)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
20700 |
pannenkoek |
koek:
kook (Q192p Margraten)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20699 |
pannenkoekenbeslag |
deeg:
deeg (Q192p Margraten)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|