22696 |
liederen (mv.) |
liedjes:
litšes (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde)
|
Lied (enk. en mv.). [ZND 01 (1922)] || Liederen. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
19061 |
liefde |
liefde:
līvdə (Q089p Martenslinde)
|
Liefde. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
18881 |
liefkozen |
aaien:
ii̯ə (Q089p Martenslinde),
trittelen?:
tritələ (Q089p Martenslinde)
|
liefkozen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
li:gə (Q089p Martenslinde),
liege (Q089p Martenslinde)
|
liegen [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
vliem:
vlīm (Q089p Martenslinde)
|
De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10]
I-9
|
24343 |
lieveheersbeestje |
onzelievevrouwpulletje:
ook in ZND 16, 006
oslivbrōpelke (Q089p Martenslinde)
|
lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
legə (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde),
ligge (Q089p Martenslinde)
|
liggen [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
20464 |
lijkbidder |
groefbidder:
znd 1 a-m; znd 30, 25;
grōēvbééər (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde)
|
lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzendemeel:
li̯īzǝdǝmɛ̄l (Q089p Martenslinde)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
33275 |
lijnzaadpap |
lijzendpap:
li̯ɛzǝtpap (Q089p Martenslinde)
|
De "pap", ofwel het vloeibare veevoer dat van lijnzaadmeel wordt gemaakt. De zegsman uit Maastricht merkt op dat de pap ook medicinale kracht heeft en gebruikt wordt om op een wond te leggen. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [RND 31; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59]
I-5
|