e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Martenslinde

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
marter fluwijn: steenmarter ondergebracht bij marter, alg.  fləwain (Martenslinde) steenmarter [ZND 07 (1924)] III-4-2
masker masker: maskər (Martenslinde), mombakkes: mombakəs (Martenslinde) Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Masker. [ZND 01 (1922)] III-3-2
mathaak haak: u̯ǫk (Martenslinde), zichtehaak: zextǝnhǫuk (Martenslinde), zichthaak: [zicht]huǝk (Martenslinde) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
mazelen mazeren: mozərə (Martenslinde), mōͅzərə (Martenslinde) de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)] || mazelen [ZND 01 (1922)] III-1-2
mede mede: mēͅ (Martenslinde) mede [ZND 01 (1922)] III-2-3
medelijden compassie: compassie (Martenslinde) medelijden [ZND 33 (1940)] III-1-4
meegaan meegaan: met xoin (Martenslinde), meegaan met: dan goin vər metix met (Martenslinde) Dan gaan we met u mee. [ZND 04 (1924)] || Waar gaat ge heen, willen we met u meegaan ? [ZND 04 (1924)] III-1-2
meel meel: mę̄l (Martenslinde), roggemeel: ręgǝmę̄l (Martenslinde) Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b] II-3
meerderjarig meerderjarig: znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;  meedərjŏĕórĭĕch (Martenslinde, ... ), mondig: znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;  ménnich (Martenslinde, ... ) meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)] III-2-2
meester meester: hae hilt veel van voader en moede, va Pa en Mam, van nonk en Tant, van meester en geboer, van den timmerman (Martenslinde), mēͅstər (Martenslinde), pa ook voader  hae hilt vijl van voader en moeder, van pa en mam, van noenk en tant, van meester en geboer, van den timmerman (Martenslinde) Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || meester [ZND 01 (1922)] III-3-1