e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Martenslinde

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
miauwen miauwen: mi’auə (Martenslinde) miauwen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
middagdutje noenstond: nūnstont (Martenslinde) middagdutje [ZND 01 (1922)] III-1-2
middagdutje doen de noen slapen: de noen sloppe geun (Martenslinde), noenslapen: nūnsloͅpə (Martenslinde) een middagdutje doen [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)] III-1-2
middagmaal noen, de -: nūn (Martenslinde) namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur [ZND 18G (1935)] III-2-3
middendeel van het paard overlijf: ję.vǝrlē.f (Martenslinde), romp: ro.mp (Martenslinde) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
middennaafbanden dombanden: dombɛn (Martenslinde) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
mier moemet: ook in ZND 08, 152a  mūmeͅt (Martenslinde) mier [ZND 01 (1922)] III-4-2
mijt afdekken dekken: dę.kǝ (Martenslinde) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
minderen engen: enge (Martenslinde) Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)] III-1-3
minderjarig minderjarig: znd 1 a-m  minərjuórich (Martenslinde), niet mondig: znd 31, 23a  noch nie ménnich (Martenslinde) minderjarig [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)] III-2-2