e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Martenslinde

Overzicht

Gevonden: 1904
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bezem bessem: bɛ.sǝm (Martenslinde), bezem: bɛsəm (Martenslinde, ... ) bezem [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b] I-4, III-2-1
bezoek bezoek: bəzik (Martenslinde) bezoek [ZND 01 (1922)] III-3-1
bezoeken bezoeken: bezikken (Martenslinde), bəzikə (Martenslinde) Kom mij eens bezoeken. [ZND 21 (1936)] III-3-1
bibberen bibbelen: bibələ (Martenslinde, ... ) beven, bibberen [ZND 21 (1936)] || bibberen [ZND 01 (1922)] III-1-2
bidden beden: bēͅə (Martenslinde), də mus bɛ:ə (Martenslinde) Bidden. [ZND 01 (1922)] || Ge moet bidden (in de kerk). [ZND 21 (1936)] III-3-3
biechten (gaan) biechten (gaan): bichtə (Martenslinde), zich biechten (gaan): ə goin os bichtə (Martenslinde) Biechten. [ZND 01 (1922)] || We gaan biechten, of ... ons biechten, of ... te biechte (welke uitdrukking is hiervoor gebruikelijk?). [ZND 21 (1936)] III-3-3
bieden bieden: bīə (Martenslinde, ... ) bieden [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)] III-3-1
bier bier: verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a  bīr (Martenslinde) bier [ZND 06 (1924)] III-2-3
biestmelk biest: bīs (Martenslinde) De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.] I-11
bij bien: bīn (Martenslinde) De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.] II-6