e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Martenslinde

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
orgel orgel: ənəšōnənəksōͅlmedənənowənelgər (Martenslinde) Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] III-3-3
os os: ǫs (Martenslinde) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
oud, bejaard oud: aat (Martenslinde) oud; de man is oud [ZND 05 (1924)] III-2-2
oud, versleten paard goed voor de vilder: gūt fø̜r ǝ velǝr (Martenslinde), oud paard: āt pi̯ǫt (Martenslinde) Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.] I-9
oude man oude man: də guiən ā[ə} man es met ət pii̯ət dor dē[i}s chəbruəkən eͅn en ət kāt woͅ[i}tər gəvalə (Martenslinde) De goede oude man is met het paard door t ijs gebroken en in het koud water gevallen (gebroken of gezakt?) [ZND 04 (1924)] III-3-1
oude vrouw oude vrouw: aa vróó (Martenslinde, ... ) een oude vrouw [ZND 05 (1924)] III-2-2, III-3-1
ouders ouders: aas (Martenslinde), ààs (Martenslinde), znd 44, 27;  aaes (Martenslinde) ouders [ZND 11 (1925)] || ouders; waar ligt het land van uw ouders? [ZND 44 (1946)] III-2-2
ouderwets ouderwets: ārwets (Martenslinde) Ouderwets. [ZND 05 (1924)] III-1-3
oudste zoon oudste jong: adste jongh (Martenslinde) oudste zoon [ZND 46 (1946)] III-2-2
ovenkelder onderoven: ǫnǝrǭ.pǝ (Martenslinde) De bergruimte onder de oven, soms benut om brandstof en/of as in op te bergen, maar ook vaak, vanwege de gunstige vocht- en warmtegesteldheid, om er aardappelen op te slaan. De benamingen wijken in dat laatste geval doorgaans niet af van die van de aardappelkelder die men in de schuur vindt en die zijn behandeld in het lemma "schuurkelder, aardappelkelder" (3.3.5). Krikken is gloeiende as; amer is houtskool, en schansen zijn takkenbossen. Vergelijk ook het lemma √∂nderoven", in Deel II, aflevering 1, blz. 73. [N 5A, 25c; N 5, 136; OB 2, 2f; monogr. add. uit N 29, 5 en 11d] I-6