26668 |
rosmolen |
manège (fr.):
mǝnē.žǝ (Q089p Martenslinde)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
24524 |
rozenbottel |
moepel:
mūpələ (Q089p Martenslinde)
|
rozebottel [ZND 02 (1923)]
III-4-3
|
17767 |
rug |
rug:
rech (Q089p Martenslinde),
reͅg (Q089p Martenslinde)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || rug [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
ręx (Q089p Martenslinde)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
33974 |
rugriem |
riem van de voorzeel:
rīm van ǝ vi̯ę.rzē.l (Q089p Martenslinde)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
21094 |
rugstuk |
rugstrank:
rɛgsstrā.ŋk (Q089p Martenslinde)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
re.kə (Q089p Martenslinde)
|
rieken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
33750 |
ruin |
ruin:
rai̯n (Q089p Martenslinde)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
koeken:
kukən uos (Q089p Martenslinde)
|
Ruiten: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
34024 |
rund |
koebeest:
kubɛs (Q089p Martenslinde)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|