28873 |
schaar |
scheer:
šiǝr (Q089p Martenslinde)
|
Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.]
II-7
|
19473 |
schaarde |
schaars:
šōͅs (Q089p Martenslinde)
|
schaard, stukje uit den snijkant van een mes [ZND 06 (1924)]
III-2-1
|
22313 |
schaatsen |
schrikschoen rijden:
šrikšoen raje (Q089p Martenslinde)
|
Ik ga schaatsenrijden. [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
19129 |
schande |
schande:
tezənšān (Q089p Martenslinde)
|
t Is een schande. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝ (Q089p Martenslinde),
zoeken:
zekǝ (Q089p Martenslinde)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
lē.f (Q089p Martenslinde)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17730 |
scheel |
scheel (bn.):
šēͅl (Q089p Martenslinde)
|
Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
ši̯en (Q089p Martenslinde)
|
De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
18402 |
scheermes |
schaars:
šōͅs (Q089p Martenslinde)
|
Scheermes [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
schei:
šēi̯ (Q089p Martenslinde)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|