34289 |
tuieren |
tuieren:
tuieren (Q089p Martenslinde)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
tuier:
tø̜i̯ǝr (Q089p Martenslinde)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
19772 |
tuin |
hof:
huof (Q089p Martenslinde),
huoͅf (Q089p Martenslinde)
|
hof [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)]
III-2-1
|
33542 |
tuinkervel |
kelver:
kelver (Q089p Martenslinde),
keͅ.lvər (Q089p Martenslinde)
|
[Goossens 1b (1960)]kervel [ZND 01 (1922)]
I-7
|
20116 |
turfmolm |
molm:
molm (Q089p Martenslinde),
worm:
werm (Q089p Martenslinde)
|
[ZND 01 (1922)]
I-7
|
32958 |
tweede klaveroogst |
tweede schaar:
twe.dǝ šu̯ø̜r (Q089p Martenslinde)
|
In verband met de benamingen voor nagras is de informanten ook gevraagd of ze een specifiek woord kenden voor de tweede klaveroogst; hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afweken van die voor ''nagras''. [N 14, 128c]
I-3
|
20427 |
tweeling |
kweeling:
kwieliŋ (Q089p Martenslinde),
kwielëng (Q089p Martenslinde),
kwielëŋ (Q089p Martenslinde)
|
tweeling [ZND 08 (1925)], [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
33998 |
twijg |
stek:
stɛk (Q089p Martenslinde),
wis:
wes (Q089p Martenslinde)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
33597 |
ui, ajuin |
en:
en (Q089p Martenslinde),
ien (Q089p Martenslinde),
in (Q089p Martenslinde)
|
ajuin [ZND 01 (1922)] || ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2a (1963)]
I-7
|
33788 |
uier |
oer, ouwer:
ōǝ.r (Q089p Martenslinde),
ouwer:
ōǝ.r (Q089p Martenslinde),
ōǝr (Q089p Martenslinde),
uier:
ø̜̄r (Q089p Martenslinde)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|