e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Martenslinde

Overzicht

Gevonden: 1904
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dreef dreef: drief (Martenslinde), drieëf (Martenslinde), drii̯eͅf (Martenslinde) dreef [ZND 01 (1922)] || een lange dreef [ZND 23 (1937)] III-3-1
dries dries: dris (Martenslinde) In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.] I-8
driftig dik: dik (Martenslinde), giftig: giftix (Martenslinde), kwaad: kood (Martenslinde), kōt (Martenslinde, ... ) driftig [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-1-4
drijftol dop: doͅp (Martenslinde), kokkemerel: [sic]  koekkəmərel (Martenslinde), kokkerel: koekərel (Martenslinde) Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || Drijftol. [ZND 01 (1922)] III-3-2
dringen dringen: dringe (Martenslinde) niet dringen ! [ZND 33 (1940)] III-1-2
drinkglas glas: glōͅs (Martenslinde) glas [ZND 35 (1941)] III-2-1
droesem dras: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  dras (Martenslinde), zinksel: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  zenksel (Martenslinde) droesem [ZND 23 (1937)] III-2-3
dronken zat: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  zōͅt (Martenslinde) dronken [ZND 01u (1924)] III-2-3
droogstaan droogstaan: (de koe) stē. drē.x (Martenslinde) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
droogte droogte: dreegte (Martenslinde) droogte [ZND 33 (1940)] III-4-4