26785 |
inkuilen |
kuilen:
kǫulǝ (Q089p Martenslinde)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
33182 |
inleggen (in een voor) |
inleggen:
enlęgǝ (Q089p Martenslinde)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
34001 |
inspannen |
(het paard) in de kar zetten:
en dǝ kār zętǝ (Q089p Martenslinde),
inspannen:
e.nspanǝ (Q089p Martenslinde)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
20827 |
inzouten |
zouten:
zātə (Q089p Martenslinde)
|
zouten [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
18259 |
jak |
kazavek:
kešəvek (Q089p Martenslinde)
|
jak [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
ook materiaal znd 27, 44
žəlūs (Q089p Martenslinde)
|
jaloers [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
haai es voader zenne jas en moeder huer geld; voader zen koe en voader zennen hond (Q089p Martenslinde),
pit:
pit (Q089p Martenslinde, ...
Q089p Martenslinde),
pit, 2 pitə (Q089p Martenslinde)
|
jas [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)], [ZND 08 (1925)] || Jas. Hier is vader zn jas en moeder haar geld... [ZND 44 (1946)]
III-1-3
|
20561 |
jenever |
grijze koude:
graizə kāə (Q089p Martenslinde),
jenever:
met streepj eop de e
žənëvər (Q089p Martenslinde),
piek:
verouderd
pik (Q089p Martenslinde)
|
jenever [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
24556 |
jeneverbes |
jeneverbes:
jeneverbes (Q089p Martenslinde)
|
jeneverbes (Juiniperus communis L.) [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
20405 |
jeugd, jongelieden |
jonge mensen:
jöng minse (Q089p Martenslinde),
jongelui:
jönglai (Q089p Martenslinde),
jongvolk:
jönkvolk (Q089p Martenslinde)
|
jongelieden; grote (opgeschoten) jongens en meisjes [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|