e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Martenslinde

Overzicht

Gevonden: 1904
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleingeld kleingeld: klēgeͅlt (Martenslinde), kleͅgeld (Martenslinde) kleingeld [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-3-1
kleinkinderen kleinkind: kleenkent (Martenslinde) kleinkind [ZND 11 (1925)] III-2-2
kleinzoon kleinzoon: kleenzoon (Martenslinde) kleinzoon [ZND 11 (1925)] III-2-2
klepel klepel: de kleppel van de klok (Martenslinde), kleͅpəl (Martenslinde) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || Klepel. [ZND 01 (1922)] III-3-3
kletsen zeveren: hè zèvert (Martenslinde) Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] III-3-1
kletsoor klatsoor: kla.dzōr (Martenslinde), klitsoor: klitsīr (Martenslinde) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf klappei: klapai̯ (Martenslinde) klappei [ZND 01 (1922)] III-3-1
kleurx kleur: klièr (Martenslinde, ... ), ps. letterlijk overgenomen.  kli̯ier (Martenslinde, ... ) kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
klierziekte klieren: Bij de informant is St. Marcoen een soort tering die wonden veroorzaakt.  klīrə (Martenslinde) koningszweer (kliergezwellen aan de hals, ook St-Marcoen geheten, Fr. scrofules) [ZND 05 (1924)] III-1-2
klit klit: kleͅt (Martenslinde) klis [ZND 01 (1922)] III-4-3