33191 |
aanaardploeg |
vorentrekker:
vōrǝntrękǝr (L003p Maurik, ...
L003p Maurik)
|
Een lichte soort ploeg door paardekracht getrokken, die open voren trekt, met een schaar "in de vorm van een varkenssnuit" (zegsman van L 328) of met twee scharen ruggelings tegen elkaar geplaatst, die de grond naar beide zijden wegschuift, tegen de rij aardappelplantjes aan. Met hetzelfde stuk gereedschap kunnen ook de voren worden getrokken waarin gepoot kan worden. Soms geeft de zegsman dat ook uitdrukkelijk aan. Er kan evenwel ook met een normale, d.w.z. éénscharige, ploeg worden gepoot; zie de algemene toelichting bij de paragraaf over het poten. Ook wanneer door de zegsman in het midden is gelaten of de aanaardploeg met paardekracht of door mankracht (zie het lemma Aanaardhandploeg) wordt voortgetrokken, is de opgave hier ondergebracht. In enkele plaatsen in het zuidwesten is wel opgegeven dat er met de ploeg werd aangeaard, zonder dat evenwel het woord voor die ploeg werd opgegeven, dat zijn P 113, 115, 119, 173, 176, 176a, 177, 177a, 180, 187, Q 76 en 79a. [N 12, 25; N J, 8b; JG 1c; monogr.; add uit N 11, 30, 31; N 12, 24]
I-5
|
33754 |
merrie |
meer:
mē.r (L003p Maurik)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|