34273 |
de stal uitmesten |
afdoen:
āf˱dōn (L292a Maxet)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
26268 |
de vang lichten |
ondersteken:
ǫŋǝrstę̄kǝ (L292a Maxet)
|
De vang losmaken zodat de molen gaat draaien. Dit gebeurt door aan het vangtouw te trekken waardoor de vangbalk weer aan de vanghaak komt te hangen. [N O, 13c]
II-3
|
26204 |
dekker-wiek |
dekker-wiek:
dɛkǝrwik (L292a Maxet)
|
Wiek die voorzien is van een stroomlijnbekleding volgens het systeem van Dekker. Daarbij zijn op de plaats van het voorhek enige spantjes aangebracht waarop een bekleding van plaatijzer of aluminium is bevestigd die, om beide zijden van de roede heen lopend, tot aan de eerste binnenzoomlat reikt. Het systeem wordt gebruikt in combinatie met zeilen en kan worden toegepast op bestaande roeden. Zie ook afb. 43. [N O, 6d]
II-3
|
34253 |
deksel van de karnton |
dek:
dęk (L292a Maxet)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
33916 |
dempig |
kort van adem/asem:
kǫrt van ǭm (L292a Maxet)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
26582 |
diep scherpen |
uitdiepen:
ūt˱dipǝ (L292a Maxet)
|
De groeven diep maken. [N O, 34d]
II-3
|
33903 |
dikke hakken |
dikke hakken:
dikǝ hakǝ (L292a Maxet)
|
Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.]
I-9
|
26600 |
doodmalen |
kapotmalen:
kapotmalen (L292a Maxet)
|
Het meel te fijn malen. [N O, 36e]
II-3
|
26592 |
doormalen |
doordraaien:
dǭrdrɛjǝ (L292a Maxet)
|
Alles wat er te malen is, afmalen. [N O, 36f]
II-3
|
26453 |
doorn |
doorn:
dǭrǝ (L292a Maxet)
|
Een harde plek in de steen. [N O, 18n]
II-3
|