e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maxet

Overzicht

Gevonden: 716

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de stal uitmesten afdoen: āf˱dōn (Maxet) De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.] I-11
de vang lichten ondersteken: ǫŋǝrstę̄kǝ (Maxet) De vang losmaken zodat de molen gaat draaien. Dit gebeurt door aan het vangtouw te trekken waardoor de vangbalk weer aan de vanghaak komt te hangen. [N O, 13c] II-3
dekker-wiek dekker-wiek: dɛkǝrwik (Maxet) Wiek die voorzien is van een stroomlijnbekleding volgens het systeem van Dekker. Daarbij zijn op de plaats van het voorhek enige spantjes aangebracht waarop een bekleding van plaatijzer of aluminium is bevestigd die, om beide zijden van de roede heen lopend, tot aan de eerste binnenzoomlat reikt. Het systeem wordt gebruikt in combinatie met zeilen en kan worden toegepast op bestaande roeden. Zie ook afb. 43. [N O, 6d] II-3
deksel van de karnton dek: dęk (Maxet) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11
dempig kort van adem/asem: kǫrt van ǭm (Maxet) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
diep scherpen uitdiepen: ūt˱dipǝ (Maxet) De groeven diep maken. [N O, 34d] II-3
dikke hakken dikke hakken: dikǝ hakǝ (Maxet) Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.] I-9
doodmalen kapotmalen: kapotmalen (Maxet) Het meel te fijn malen. [N O, 36e] II-3
doormalen doordraaien: dǭrdrɛjǝ (Maxet) Alles wat er te malen is, afmalen. [N O, 36f] II-3
doorn doorn: dǭrǝ (Maxet) Een harde plek in de steen. [N O, 18n] II-3