26146 |
einde, wiek |
wiek:
wik (L292a Maxet)
|
Elk van de vier hekwerken die vroeger gemonteerd werden op een dunne balk die aan de twee borsten werden vastgemaakt. Het woordtype roede, eigenlijk de balk waarop het hekken bevestigd wordt, wordt in een groot aantal plaatsen -totum pro parte- ook voor de gehele wiek gebruikt. Zie ook afb. 34 en de toelichting bij het lemma ɛroedeɛ.' [N O, 1g; Sche 28; A 42A, 62; A 42A, 63; monogr.; N O, 6b; N O, 6c]
II-3
|
26174 |
evenwichtig |
wichtig:
wextex (L292a Maxet)
|
Gelijk van gewicht, van dracht, gezegd van de twee helften van een roede. [N O, 7r]
II-3
|
29131 |
fijn spinnen |
fijn doek spinnen:
fīn dōk spenǝ (L292a Maxet)
|
Het spinnen van fijn gesponnen draad. In de regel was dit één- of tweedraads dik. Volgens de informant van Q 98 werd onder ø̄fijn spinnenø̄ verstaan dat het fijne garen ook driedraads dik kon zijn en van de beste kwaliteit wol. [N 34, C1]
II-7
|
33837 |
fijngebouwd |
fijn:
fin (L292a Maxet)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
33755 |
fokmerrie |
fokmeer:
fǫkmē̜r (L292a Maxet)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
26202 |
fokwiek |
fokwiek:
fǫkwik (L292a Maxet)
|
Wiek die voorzien is van een stroomlijnbekleding volgens het systeem van ir. P.L. Fauël. Het systeem is geïnspireerd op de fok van een zeilschip, het kleine driehoekige zeil vōōr de mast. Het vōōrhek is gebogen en zodanig aan de roede bevestigd dat er een spleet overblijft waardoor een gedeelte van de windstroom kan passeren. Het systeem wordt gebruikt in combinatie met zeilen. Zie afb. 42. [N O, 6d]
II-3
|
26449 |
franse steen |
franse steen:
fransǝ stęjn (L292a Maxet)
|
Molensteen vervaardigd uit stukken kwarts uit de groeven van La Ferté-sous-Jouarre (Seine et Marne, Noord-Frankrijk). De stukken kwarts worden op een stenen ballastlaag gegroepeerd en met behulp van cement vastgezet. De Franse steen bestaat uit twee lagen. [N O, 17e; N O, 17h]
II-3
|
26328 |
gaffelreep |
gaffelreep:
gafǝlręjp (L292a Maxet)
|
Het dikke touw zonder einde dat in een grote lus tussen de gaffels over het gaffelwiel loopt; de molenaar hijst er bij windstilte de zakken mee op. Zie ook afb. 65. [N O, 25p; A 42A, 47; A 42A, 43; A 42A, 46]
II-3
|
26331 |
gaffels |
gaffelhaken:
gafǝlhø̜̄k (L292a Maxet)
|
De ijzeren of houten haken op het gaffelwiel waartussen de gaffelreep loopt. [N O, 25o]
II-3
|
26327 |
gaffelwiel, gaffelrad |
gaffelrad:
gafǝlrāt (L292a Maxet)
|
Het met ijzeren of houten haken (gaffels) bezette wiel aan de luias, waarover de gaffelreep loopt. Zie ook afb. 65. [N O, 25n; A 42A, 46; N O, 25l]
II-3
|