29129 |
trendel |
raadje:
rē̜tjǝ (L292a Maxet)
|
De snaarschijf van de spil in de vleugel. De trendel is groter dan de snaarschijf aan de klos en draait dus langzamer. [N 34, B16; N 34, B15; monogr.]
II-7
|
26481 |
tweetakrijn |
tweetakrijn:
tweetakrijn (L292a Maxet)
|
Balanceerrijn of vaste rijn met twee rijntakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15c; Vds 140; A 42A, 21; N O, 15b]
II-3
|
33788 |
uier |
uier:
uier (L292a Maxet)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]
I-9
|
33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
sprongen:
sprøŋ (L292a Maxet)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
utspanǝ (L292a Maxet)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
26076 |
uitwendig kruiwerk |
kruiwerk:
kryjwęrǝk (L292a Maxet)
|
Algemene benaming voor alle voorzieningen die aan de buitenzijde van de molen zijn aangebracht om de gehele molen of de molenkap naar de wind te draaien. [N O, 30h; Sche 60; monogr.]
II-3
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardskeutelen:
pē̜rtskø̄tǝlǝ (L292a Maxet)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koestront:
kustronjtj (L292a Maxet)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
28963 |
vademen |
(de/een) naald(e) invamen:
ęjnǝ nǭltj envē̜mǝ (L292a Maxet)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
kling:
kleŋ (L292a Maxet),
lijf:
lif (L292a Maxet),
vazel:
fāzǝl (L292a Maxet)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|