e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krielkip krielhoentje: krilhønǝkǝ (Mechelen), krieltje: krilkǝ (Mechelen) Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.] I-12
krijgen krijgen: krieje (Mechelen) krijgen [SGV (1914)] III-3-1
kroeshaar gekroezeld haar: gekrōēseld haor (Mechelen), kroezelenkop: kröesjele kop (Mechelen), krullenhaar: krolle hòòr (Mechelen) kroeshaar [N 10 (1961)] III-1-1
krols loops: luipsj (Mechelen), løͅi̯pš (Mechelen), lopetig: lø&#x0304pətex (Mechelen) loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)], [N C (1962)] III-2-1
krom, met bochten krom: krômp (Mechelen), scheef: sjeef (Mechelen) krom [SGV (1914)] || krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)] III-4-4
krommen krommelen: krömmele (Mechelen) krommen [SGV (1914)] III-4-4
krommen, ombuigen krommelen: krömmele (Mechelen), ombuigen: umböuge (Mechelen) krommen [SGV (1914)] || ombuigen [SGV (1914)] III-1-2
krompasser kromme passer: kromǝ pasǝr (Mechelen), naafpasser: nāfpɛsǝr (Mechelen) Passer met gebogen benen en stompe punten die dient om bolvormige en onregelmatige vormen op te meten. De wagenmaker bijvoorbeeld gebruikt de krompasser bij het draaien van wielnaven. Hij meet er de doorsnede van de naven mee op. Zie ook afb. 109. In Bilzen (Q 83) werden met de verdiktepasser de spijlen van trapleuningen nagemeten. Die werden balusters (baløstǝrs) genoemd. Zie ook het lemma ɛbalusterɛ in Wld II.9, pag. 152.' [N 53, 193b-c; N G, 16a] II-12
kropgat inlaat: enlǭt (Mechelen), inloop: enlōp (Mechelen), kropgat: krǫp˲gāt (Mechelen) Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h] II-3
kruidnagel groffelsnagel: grôffelsnagel (Mechelen) kruidnagel [SGV (1914)] III-2-3