e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lepelrek lepelenrek: lèèpelerek (Mechelen), potlepelenrek: potléëpelerek (Mechelen) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
leren beenkap gamasche: kaamasje (Mechelen), kamasche (Mechelen) lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3
leren schede tas: tɛš (Mechelen) De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.] II-1
leren, studeren studeren: sjtudeere (Mechelen) studeeren [SGV (1914)] III-3-1
leunknop van de booromslag ronde knop: rǫnǝ knup (Mechelen) De platronde bol aan de bovenzijde van de booromslagwaarmee men tijdens het boren met de hand of met de borst druk uitoefent op het boorijzer. Zie ook afb. 81. [N 53, 161e; monogr.] II-12
leunstoel grote stoel: grūu̯tə štōl (Mechelen) leuningstoel [SGV (1914)] III-2-1
leurder kramer: Opm. als het kleinwaren betreft zoals lint, schoenveters enz.  krijemer (Mechelen), venter: venter (Mechelen) koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)] III-3-1
leuren op de handel gaan: op der handel gouwe (Mechelen), op koopmanschap gaan: Opm. gegouwe = gekocht.  op koupmansjap gegouwe (Mechelen) Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)] III-3-1
levend vlees onder de huid leven, het -: t lève (Mechelen), ut lève (Mechelen), vlees: t vleesj (Mechelen) levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)] III-1-1
lever lever: lèjver (Mechelen), lèèver (Mechelen), lééver (Mechelen), lēi̯vǝr (Mechelen) Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] || lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)] I-11, III-1-1