e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
liggen liggen: lieje (Mechelen) liggen [SGV (1914)] III-1-2
ligger ligger: legǝr (Mechelen), leqǝr (Mechelen) De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.] II-3
lijder aan open tuberculose open lijder: ōǝpǝ lē̜i̯ǝr (Mechelen) Koe die aan open tuberculose lijdt. Dit is een vorm van tuberculose, waarbij tuberculeuze haarden in het lichaam met de buitenwereld in verbinding staan. Het betreft een zeer besmettelijke vorm. Zie ook het lemma ''lijder aan open tuberculose'' in wbd I.3, blz. 484. [N 52, 17b; N 3A, 85b] I-11
lijder aan tuberculose wrak: vrak (Mechelen) Koe die tuberculose heeft. Zie ook het lemma ''lijder aan tuberculose'' in wbd I.3, blz. 484. [N 52, 17c; N 3A, 85a] I-11
lijkbidders lijkenbedener: liekebènnere (Mechelen) benaming voor mensen met officiële/bijzondere functie die in de lijkstoet meeliepen [VC 30 (1964)] III-2-2
lijkstro schoofstro: verbranden  sjoofstruë (Mechelen) Bepaalde naam voor het stro waarop de overledene was opgebaard [VC 30 (1964)] III-2-2
lijmen lijmen: līmǝ (Mechelen) Twee delen met behulp van houtlijm met elkaar verbinden. [N 54, 1a; monogr.] II-12
lijmkachel stoof: štōf (Mechelen) Lange stoof waarop het hout wordt verwarmd als dit gelijmd moet worden met warme lijm. [N 54, 8] II-12
lijmknecht, sergeant lijmklem: līmklɛm (Mechelen), lijmtang: līmtaŋ (Mechelen), sergeant: žǝršant (Mechelen) Houten of metalen werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. Het bestaat uit één of twee lange benen waarop twee dwarsstukken zitten die met behulp van een draadspil naar elkaar toe gedraaid kunnen worden en de te lijmen delen op deze wijze vastklemmen. Lijmknechten bestaan in verschillende uitvoeringen en afmetingen. Met de in dit lemma opgenomen benamingen worden doorgaans grotere lijmknechten aangeduid, waarbij de lengte van het been of de benen meer dan 30 cm bedraagt. Zie ook afb. 120 en 121. [N 53, 216c; N 53, 217b; N 53, 215; N G, 15; monogr.] II-12
lijmkop, bek klauw: klǫw (Mechelen), losse klauw: lǫsǝn klǫw (Mechelen) Het beweegbare, respectievelijk het vaste gedeelte van een lijmknecht dat op het been bevestigd is en tegen het werkstuk aandrukt. [N 53, 217d] II-12