e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
looi looi: luwǝ (Mechelen) Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m] II-10
looien looien: lȳǝ (Mechelen) Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.] II-10
loon loon: loehn (Mechelen), loewen (Mechelen), ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  lōē.n (Mechelen) loon, wat men verdient [N 21 (1963)] III-3-1
loops loops: luipsj (Mechelen), løͅi̯pš (Mechelen, ... ), lopetig: lø&#x0304pətex (Mechelen) konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)] III-2-1
loopslot dagslot: dāxšlǫt (Mechelen) Slot dat alleen van een dagschoot is voorzien die met behulp van een kruk wordt teruggeschoven en bij het loslaten van de kruk door een veer weer in de oorspronkelijke stand terugspringt. [N 54, 103f] II-9
loot, nieuw uitgelopen twijgje loot: loewt (Mechelen) loot [SGV (1914)] III-4-3
lopen lopen: lope (Mechelen), loupe (Mechelen), vlot loupe  loupe (Mechelen) lopen [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
loper loper: lø̄pǝr (Mechelen), lø̜jpǝr (Mechelen) De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.] II-3
losgetuigd leiden los leiden: lǫs lɛi̯ǝ (Mechelen) Een paard zonder zadel en niet tussen berries leiden met de teugel. [N 8, 101c] I-10
losse linnen halsboord bandje: bentje (Mechelen), losse kraag: losse kraag (Mechelen) halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)] III-1-3