e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
papperig, opgeblazen persoon blaasbalg: blaosbalk (Mechelen), vetpens: vitpanch (Mechelen) dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] III-1-1
paraplu paraplu: perrepluu (Mechelen), pèrepluu (Mechelen), scherm: vgl. du. Schirm"paraplu.  sjirm (Mechelen) paraplu [N 23 (1964)] III-1-3
parel kraal: kralle (Mechelen) parel [SGV (1914)] III-1-3
parketvloer parket: parkɛt (Mechelen), rifvloer: ref˲vlūr (Mechelen) Vloer van smalle stroken tropisch hout of kwadraatvormige, ingelegde houten tegels die blind vernageld worden. Een vloer van korte en smalle stroken die zonder ondervloer in verstek of in keperverband over de balken wordt gelegd, wordt ook wel 'Wener vloer' genoemd (Zwiers II, pag. 563). Zie ook afb. 74. [N 54, 130; N 54, 131a; monogr.] II-9
partij partij/parti: partɛ̄j (Mechelen) Zestig zakken van veertig kilo bij elkaar. [N O, 38p] II-3
pas uit het ei gekomen kipje kuiken: kȳkǝ (Mechelen), kuikje: kykskǝ (Mechelen) [N 19, 40b] I-12
pasbrug brug: brø̜k (Mechelen) Het horizontale balkje, als onderdeel van de licht van handmolens, waar de zwengel en de spil op rusten. De pasbrug is aan één uiteinde scharnierend vastgezet en rust met het andere uiteinde op de lichtboom. [N D, 21] II-3
pasgeboren kalf nuchter kalf: nøxtǝr [kalf] (Mechelen), nø̄gtǝr [kalf] (Mechelen) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
pasteitje pasteitje: pasteike (Mechelen), Syst. WBD  pastèjke (Mechelen), pastetchen (du.): pasteetje (Mechelen), vid-tje: viedeeke (Mechelen) Klein pasteitje, de niet gevulde vorm van deeg (viedeeke?) [N 16 (1962)] III-2-3
pastorie pastorie: pôsterie (Mechelen) pastorie [SGV (1914)] III-3-3