e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slag slag: sjlaag (Mechelen), sjläg (Mechelen) slag, klap, stomp [SGV (1914)] || slagen (mv) [SGV (1914)] III-1-2
slagader inkorten nasnijden: nǭšnī-jǝ (Mechelen) Als de keel van het rund is doorgesneden, kan een deel van het uitstromende bloed stollen. Door een stukje van de slagader af te snijden verwijdert men de prop stolsel die verder uitstromen van het bloed belemmert. [N 28, 37; Veldeke 10. 581: monogr.] II-1
slaghout degel: dęi̯gǝl (Mechelen), kardegel: kārdē̜gǝl (Mechelen) Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f] I-13
slagknop knop: knup (Mechelen) De hardhouten of ijzeren knop op sommige schaven die dient om de schaafbeitel en keerbeitel fijner af te stellen en de schaafspie los te slaan. Zie ook afb. 31f. [N 53, 54e] II-12
slagschei slagschei: šlāxšęi̯ (Mechelen) De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d] I-13
slak slak: sjlek (Mechelen, ... ) slak [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)] III-4-2
slakkenhuis slakkenpotje: sjlékkepötje (Mechelen) slakkenhuisje [SGV (1914)] III-4-2
slangboor schroefboor: šruf˱bǭr (Mechelen), slangenboor: šlaŋǝbō̜r (Mechelen) Een boorijzer voor hout dat uitloopt op een scherpe centerpunt met daaromheen twee voorsnijders en eventueel twee gutsjes. De schacht is voorzien van een enkele of een dubbele spiraal die niet snijdt, maar dient om het boorsel uit het boorgat te verwijderen. Met dit boorijzer kan men zeer nauwkeurig boren. Zie ook afb. 74a. [N 53, 165; N G, 31b; monogr.] II-12
slangetje brezel (du.): Syst. WBD  britsele (Mechelen), s: esse (Mechelen) Pastei van bladerdeeg, vol au vent (vollevang?) [N 16 (1962)] || Slag- of s-vormige gebakjes (slengskes, esse?) [N 16 (1962)] III-2-3
slapers raveelbalken: ravēlbalǝkǝ (Mechelen) De tussen de gordingen ingewerkte balken van de constructie van een dakvenster. [N 54, 173b] II-9