e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slekken brakkenijzer: brakǝizǝr (Mechelen), slekken: šlɛkǝ (Mechelen) Metalen plaatjes of kapjes waarmee men de uiteinden van de berries tegen slijtage beschermt of waarmee men beschadigde berries verstevigt. [N 17, 29 + 99; N G, 59c; JG 1d] I-13
slenteren slenteren: sjlantere (Mechelen), trampelen: trampele (Mechelen), no ge veld in trampele  trampele (Mechelen) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || slenteren(d lopen) [SGV (1914)] III-1-2
slepen (ingezaaid land) toeslepen: tušlē.pǝ (Mechelen), de [eg] slepen: dǝ [eg] šlē̜ǝpǝ (Mechelen), slepen: sjleepe (Mechelen), šlē.pǝ (Mechelen), villen: velǝ (Mechelen) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)] I-2, III-1-2
sleutelplaat sleutelplaatje: šlȳǝtǝlplɛ̄tjǝ (Mechelen) Metalen dekplaat die over een sleutelgat wordt bevestigd. In de plaat is een opening aangebracht, waardoor men de baard van de sleutel in het slot kan steken. Zie ook afb. 162. [N 54, 107b] II-12
sleutels slietkijlen: (enk)  šlitkī.l (Mechelen) De, meestal vier wiggen waarmee de naaf op de rand van de spaakkuil draaibaar wordt vastgezet. In Montfort (L 382) werden aanvankelijk 3 cm dikke houten wiggen gebruikt om de naaf vast te zetten. Men noemde ze sluiters. Later werden ze vervangen door ijzeren spanbeugels. [N G, 8b] II-12
slib, rivierbodem schlamm (du.): (a tusschen a en aa).  sjlam (Mechelen) slib [SGV (1914)] III-4-4
sliepuit kits, kits: kīēts, kīēts (Mechelen) uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)] III-3-2
slijkvanger drekplaat: drɛkplāt (Mechelen) Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e] II-11
slijm bij de nageboorte slijm: šlīm (Mechelen), slover: šlūvǝr (Mechelen) Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11
slijmblaas slijm: šlim (Mechelen), šlīm (Mechelen) Gelei-achtige afscheiding uit de schede v√≥√≥r het kalven. [N 3A, 37] I-11