18631 |
alpinomuts |
kapje:
kèpke (Q204a Mechelen)
|
alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32786 |
andere eggen |
naald[eg]:
nø̜lt˱[eg] (Q204a Mechelen),
pin[eg]:
pen[eg] (Q204a Mechelen
[(driehoekig)]
)
|
Dit lemma bestaat grotendeels uit egbenamingen die - vrijwel zonder nadere toelichting - werden opgegeven in antwoord op woordvragen (pineg, spijkereg, beiteleg, worteleg, wenteleg en slede-eg). Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''. [N 11, 72a + c + d + g + i + j; N 11A, 168 + 169a + c + e + f + i + j; div.; monogr.]
I-2
|
33260 |
andere oude klaversoorten |
britsklee:
britsklīǝr (Q204a Mechelen),
luzerneklee:
lēzǝr[klee] (Q204a Mechelen)
|
In dit lemma staan de niet in de andere lemmaɛs met behandelde klaversoorten bijeen. Vergelijk de behandeling van het materiaal voor vraag N 14, 82, "oude grassoorten" in aflevering I.3. Enkele soorten kunnen worden geïdentificerd; hopklaver is de Medicago lupulina L.; rolklaver (en rolklee) is de Lotus corniculatus L.; bastaardklee is de Trifolium hybridum L.; honingklee is de Melilotus Miller; luzerne of luzerneklee is de Medicago sativa L. Bij ɛstoppelkleeɛ (L 330): "tegelijk met het graan gezaaide klaver die na het maaien van het graan tussen de stoppels opschiet". Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.; add. uit A 60A, 14]
I-5
|
30440 |
andreaskruis |
klossen:
klǫsǝ (Q204a Mechelen)
|
Kruis van regellatten van 5 x 7 cm die dwars op de richting van de balken tussen de balken van een balklaag worden aangebracht en van de bovenkant van de ene balk tot de onderkant van de andere lopen. Het andreaskruis voorkomt het doorbuigen en het zijdelings kromtrekken van de ribben. Het aanbrengen van een andreaskruis werd in Q 121c 'de balken schoren' ('dǝ balǝkǝ šōrǝ') genoemd. [N 54, 142a]
II-9
|
19312 |
angst |
angst:
angs (Q204a Mechelen)
|
angst [SGV (1914)]
III-1-4
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
anjer:
-
anjer (Q204a Mechelen)
|
tuinanjer
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
anker (Q204a Mechelen),
balkanker:
balǝk˱aŋkǝr (Q204a Mechelen),
sieranker:
sēraŋkǝr (Q204a Mechelen),
strijkanker:
štrīk˱aŋkǝr (Q204a Mechelen)
|
anker [SGV (1914)] || Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9, III-3-1
|
20638 |
appelbol |
appelbol:
appelbol (Q204a Mechelen),
appelflap:
appelflap (Q204a Mechelen),
krollemol:
krollemol (Q204a Mechelen),
Syst. WBD
krollemol (Q204a Mechelen)
|
Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33494 |
appelboom |
appelboompje:
Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen
eppelbumke (Q204a Mechelen)
|
[DC 03 (1934)]
I-7
|
20698 |
appelmoes |
appelcompte:
appelcompot (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
appelkompot (Q204a Mechelen),
appelmoes:
appel moos (Q204a Mechelen),
appelmoos (Q204a Mechelen),
compte:
Syst. WBD
kompòt (Q204a Mechelen)
|
Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] || appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)]
III-2-3
|