e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haverzak kopzak: kǫp˲zak (Mechelen), mondbuidel: mōnt˱bȳl (Mechelen) Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.] I-10
hazelaar notenstruik: inne noatesjtroek (Mechelen) hazelstruik [SGV (1914)] III-4-3
hazelnoot noot: nôat (Mechelen) hazelnoot [SGV (1914)] III-4-3
hecht van een mes steel: schteël (Mechelen), sjteel (Mechelen), stil (Mechelen) handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] || heft [SGV (1914)] III-2-1
heen en weer (bewegen) heen en weer: hae lupt heen en wee‧r (Mechelen), op en af: e löpt op en aaf (Mechelen) heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)] III-4-4
hees, schor gram: graam zien (Mechelen), gram (Mechelen), hees: hees (Mechelen), heesch (Mechelen) hees [SGV (1914)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)] III-1-2
heibezem heibezem: heibéssem (Mechelen) bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)] III-2-1
heilig heilig: hillig (Mechelen) heilig [SGV (1914)] III-3-3
heimwee heimwee: heemwieje (Mechelen), hējmwīēje (Mechelen) heimwee (hebben als iemand ergens niet kan wennen en erg naar huis verlangt, zegt men: Hij heeft (veel/erg/zon) .... [DC 45 (1970)] || heimwee hebben [N 37 (1971)] III-1-4
hek stanketsel: stanketsǝl (Mechelen) Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.] I-8