19109 |
kans |
kans:
kans (Q204a Mechelen)
|
kans: Als hij - ziet zal hij proberen je te bedriegen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
31908 |
kantbeitel |
kapbeitel:
kap˱bētǝl (Q204a Mechelen),
stembeitel:
štembētǝl (Q204a Mechelen)
|
Robuust uitgevoerde houtbeitel met een dik, smal beitelblad, waarvan de afgeschuinde zijkanten meestal bij elkaar komen en zo een rug vormen. Er bestaan echter ook bredere uitvoeringen van de kantbeitel. Zie afb. 65. Door de zware uitvoering van het blad is de beitel geschikt om met een hamer in het hout gedreven te worden. De wagenmaker gebruikt de kantbeitel onder meer voor het hakken van gaten in berries en naven. [N 53, 35c; N 53, 36-37; N G, 25a; monogr.]
II-12
|
31717 |
kantrechten |
de valekant afzegen:
dǝr vālǝkānt˱ āf˲zē̜gǝ (Q204a Mechelen),
kantrechten:
kantrɛxtǝ (Q204a Mechelen)
|
De buitenste, met schors bedekte delen aan de smalle lengtezijde van plaathout haaks afzagen. [N 53, 21d]
II-12
|
33116 |
kap aan de vlegelknuppel |
kap:
kap (Q204a Mechelen)
|
In tegenstelling tot de kap aan de vlegelstok die van ijzer is, is de kap aan het slaghout van leer. De meest voorkomende vorm van deze kap is een zeer stevig stuk taai varkensleer (in Q 9: van ezelleer); aan de uiteinden zitten enkele gaatjes, waar een leren veter doorheen wordt gehaald waarmee de kap, met een lus, om de vlegelknuppel wordt vastgesnoerd. Daartoe zijn in de enigszins afgeplatte kant van de knuppel enkele (doorgaans drie) inkepingen gemaakt waar de veters doorheen lopen. Zie afbeelding 10, d. In L 286 tekent de zegsman een vlegelknuppel met een gat erin, waardoor de vlegelband loopt. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33115 |
kap aan de vlegelstok |
oog:
ōǝ (Q204a Mechelen)
|
Het uiteinde van elk van beide vlegelhouten voorzien van een kap die dient om de twee houten delen aan elkaar te bevestigen en wel op zo''n manier dat de slaande werking van de vlegel bij het dorsen optimaal is. Bij de meest voorkomende scharnierconstructie is de kap aan de vlegelstok van metaal en die aan de vlegelknuppel van leer. In dit lemma gaat het dus om de metalen kap aan de vlegelstok; meestal is er een beugel aangesmeed; deze ring of oog is vaak benoemingsmotief voor de gehele kap. Zie afbeelding 10, c. Soms vindt men, in plaats van de metalen kap, aan het uiteinde van de vlegelstok twee geboorde gaten waar de vlegelband doorheen loopt; de zegslieden van L 282 en 288 geven dit uitdrukkelijk op; zie afbeelding 10, f. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18677 |
kap van een lange schoudermantel |
kap:
kap (Q204a Mechelen),
muts:
mutsch (Q204a Mechelen)
|
kap van lange schoudermantel zonder mantel [kovel, keuvel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18293 |
kapmantel |
caban (fr.):
kaabouw (Q204a Mechelen),
kabao (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
kabouw (Q204a Mechelen)
|
kapmantel, grote zwarte ~, zeer ruime aan de hals gerimpelde cape die tot de voeten reikt en voorzien is van een grote muts [mantielie] [N 25 (1964)] || schoudermantel, lange ~ zonder mouwen maar met een kap [kapmantel, kabang, kaban, foek, hoek, schommantel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18417 |
kapoets |
kapoets:
Kaabouw (muts aan jas).
kaapoets (Q204a Mechelen)
|
kapoets, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18176 |
kapothoedje |
kapothoedje (<fr.):
zie 039c.
kaapothêûtjes (Q204a Mechelen)
|
kepothoedje, kaputje, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33279 |
kapucijner, velderwt |
struikerwten:
štrukɛrtǝ (Q204a Mechelen),
velderwten:
vɛltɛrtǝ (Q204a Mechelen)
|
Pisum sativum L. subsp. arvense (L.) A. et G. De meest geteelde variëteit van de veld- of akkererwten is wel de kapucijner met grauwe gedeukte erwten, die na het koken geheel bruin worden. Bij de opgave struikerwt wordt aangetekend: "men heeft hiervoor geen rijshouten nodig, zoals in de moestuin". Voor struu "stro" zie aflevering I.4, lemma Stro. [N P, 24a en 24b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|