e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kerk kerk: er waor te vreug in de kèrrek (Mechelen), hèa wor te vreug i gen kirk (Mechelen), kirk (Mechelen) kerk [SGV (1914)] || te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)] III-3-3
kerkhof kerkhof: kirkuf (Mechelen) Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)] III-3-3
kerkuil uil: ūl (Mechelen) uil: kerkuil (34 gespikkeld oranje boven, wittig onder; hartvormig gezicht; broedt boven in grote schuren en torens; roep [chchchchchchch] [N 09 (1961)] III-4-1
kerkwaarts naar de kerk: noa gen kirk (Mechelen) kerkwaarts [SGV (1914)] III-3-3
kern merg: mɛrx (Mechelen) Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15] I-11
kersenpannenkoek kersenkoek: kiejesjekaok (Mechelen), Syst. WBD  kîêrsjekook (Mechelen) Pannekoek met kersen (kersekook?) [N 16 (1962)] III-2-3
ketsen, molenkar varen brengen: brēŋǝ (Mechelen), holen: hǭlǝ (Mechelen) Zakken graan of meel ophalen en thuisbrengen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord ømolenkarŋ het lemma ɛmolenkarɛ.' [N O, 38q; Vds 267; Jan 259; Coe 238; Grof 264] II-3
ketsgereedschap ketsgetuig: ketschgetuug (Mechelen), kètsgetuug (Mechelen) slagpen, stalen ~ en vuursteen in de tondeldoos te zamen (ketsgetuig) [N 20 (zj)] III-2-1
kettingeg, weide-eg ketten[eg]: kętǝ[eg] (Mechelen), ketting[eg]: keteŋ[eg] (Mechelen), kroddel[eg]: krǫdǝl[eg] (Mechelen), sleep: [sleep] (Mechelen) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
kever, tor kever: kèver (Mechelen), kêjver (Mechelen) kever [SGV (1914)] || kever, tor [DC 30 (1958)] III-4-2