e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kopergeld koffergeld: koffer geld (Mechelen) koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)] III-3-1
kopje tas: tas (Mechelen), tasse (Mechelen) drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || een kop koffie [SGV (1914)] III-2-1
kopnet kopnet: kǫpnęt (Mechelen) Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a] I-10
koppel koppel: kǫpǝl (Mechelen) De twee bij elkaar horende molenstenen. [N O, 17b; Jan 118; Coe 95; Grof 113; N D, 5] II-3
koppelhaak, koppelketting eegketten: ę̄xkętǝ (Mechelen), spantrekhaak: špantrękhǭk (Mechelen), trekhaak: trękhǭk (Mechelen) De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c] I-1
koppelstang drijfstang: drīfštaŋ (Mechelen) De lat met aan de wielzijde een gebogen gedeelte, waarmee de trapbeweging door middel van de trede op het drijfwiel wordt overgebracht. [N 34, B4] II-7
koppelteugel, koppelstang koppelstang: kǫpǝlštaŋ (Mechelen) Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36] I-10
koppig koppig: ps. omgespeld volgens Frings.  kø͂ͅppig (Mechelen), stege kop: stīgǝ kǫp (Mechelen) [JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]koppig [SGV (1914)] I-9, III-1-4
kopriem loesjeriem: lūšǝrīm (Mechelen) Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25] I-10
kopse las platte las: platǝ leš (Mechelen) Verbinding van twee stukken hout in elkaars verlengde, waarbij de stukken haaks of schuin afgezaagd en koud tegen elkaar gelegd worden. [N 54, 41] II-12