e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kostganger kostganger: kôsgenger (Mechelen) kostganger [SGV (1914)] III-3-1
kotelet, ribstuk halskotelet: Syst. WBD  haoskòttelèt (Mechelen), kotelet: kottelet (Mechelen), kotteletten (Mechelen), kòtlit (Mechelen) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)] III-2-3
koud, mistig en somber weer dampetig (weer): dampetig (Mechelen), duister (weer): d?ster wär (Mechelen), grijzetig weer: grīēsetig waer (Mechelen), heiig: heijich (Mechelen), mistige lucht: n⁄ mistige loe-et (Mechelen), monketig (weer): monketig wéér (Mechelen), zware lucht: sjwōēr lōē.t (Mechelen) donker [~ weer] [SGV (1914)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koude mist zure mist: zoere mist (Mechelen), zuur weer: zōēr waer (Mechelen) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs bijs: bīē.s (Mechelen), bijswind: bieswink (Mechelen), koude wind: innen kouwe wink (Mechelen) koude [een ~ wind] [SGV (1914)] || koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
kous met knoopjes slobhoos: sjlòp hôôse (Mechelen), sschloebhaoze (Mechelen) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen hoos: hoas (Mechelen), n kousen]: haos (Mechelen), hôôs (Mechelen) kous [SGV (1914)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband hoosbindel: haosbingel (Mechelen), hosbingel (Mechelen), hozenbindel: haozen bingel (Mechelen) kousenband [N 07 (1961)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kouter kouter: kōtǝr (Mechelen) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraaien, gezegd van de haan kraaien: kriǝnǝ (Mechelen) [N 19, 49; Vld.; monogr.] I-12