33838 |
langbenig paard |
klepper:
klepǝr (K330p Mechelen
[(meestal wordt een rijpaard bedoeld)]
),
klɛpǝr (Q204a Mechelen)
|
[N 8, 20 en 62i]
I-9
|
34614 |
langboom van de wagen |
langwagel:
lā.ŋkwā.gǝl (Q204a Mechelen)
|
Lange dikke balk die de verbinding vormde tussen het voorstel en het achterstel van de langwagen. Via de lengte van de langboom kan de lengte van de langwagen bepaald worden. Op de langboom rusten de drie rongblokken van de wagen, waarop de rongen gezet konden worden ter ondersteuning van de zijwanden. De langboom steekt achteraan door een opening tussen het rongblok en het asblok en wordt daar verstevigd door de twee achterste tangarmen. Aan de voorzijde is de langboom door middel van een bout verbonden met het rongblok, de draaischijf, de zwik en het asblok, zodat het voorstel wendbaar is. [N 17, 44e; N G, 70b; JG 1b; JG 1d;monogr]
I-13
|
18286 |
lange broek |
broek:
brook (Q204a Mechelen),
lange broek:
lang brook (Q204a Mechelen)
|
pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18368 |
lange grijze kous |
slachterhoos:
schlegterhaoze (Q204a Mechelen)
|
kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18367 |
lange kleurige herenkous |
hoos:
haoze (Q204a Mechelen)
|
mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18599 |
lange onderbroek? |
lange onderbroek:
lang oonderbrook (Q204a Mechelen),
onderbroek:
onderbrook (Q204a Mechelen)
|
onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18558 |
lange overjas |
seizoensjas:
sezoensjas (Q204a Mechelen)
|
jas, lange zwarte (over)~ [pergeerjas, -keel, flankert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18552 |
lange smalle broekzak |
broekschede:
brook sjèj (Q204a Mechelen)
|
zak, lange smalle ~ buiten op de rechter broekspijp waarin een lang mes e.d. wordt weggestoken [bokseschej] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24844 |
lange, dunne tak |
dunne tak:
dunne tak (Q204a Mechelen)
|
dunne tak [DC 35 (1963)]
III-4-3
|
33074 |
langgerekt hok |
franse kast:
frānsǝ kas (Q204a Mechelen)
|
De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.]
I-4
|