e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
langbenig paard klepper: klepǝr (Mechelen  [(meestal wordt een rijpaard bedoeld)]  ), klɛpǝr (Mechelen) [N 8, 20 en 62i] I-9
langboom van de wagen langwagel: lā.ŋkwā.gǝl (Mechelen) Lange dikke balk die de verbinding vormde tussen het voorstel en het achterstel van de langwagen. Via de lengte van de langboom kan de lengte van de langwagen bepaald worden. Op de langboom rusten de drie rongblokken van de wagen, waarop de rongen gezet konden worden ter ondersteuning van de zijwanden. De langboom steekt achteraan door een opening tussen het rongblok en het asblok en wordt daar verstevigd door de twee achterste tangarmen. Aan de voorzijde is de langboom door middel van een bout verbonden met het rongblok, de draaischijf, de zwik en het asblok, zodat het voorstel wendbaar is. [N 17, 44e; N G, 70b; JG 1b; JG 1d;monogr] I-13
lange broek broek: brook (Mechelen), lange broek: lang brook (Mechelen) pantalon, lange broek [N 23 (1964)] III-1-3
lange grijze kous slachterhoos: schlegterhaoze (Mechelen) kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)] III-1-3
lange kleurige herenkous hoos: haoze (Mechelen) mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)] III-1-3
lange onderbroek? lange onderbroek: lang oonderbrook (Mechelen), onderbroek: onderbrook (Mechelen) onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)] III-1-3
lange overjas seizoensjas: sezoensjas (Mechelen) jas, lange zwarte (over)~ [pergeerjas, -keel, flankert] [N 23 (1964)] III-1-3
lange smalle broekzak broekschede: brook sjèj (Mechelen) zak, lange smalle ~ buiten op de rechter broekspijp waarin een lang mes e.d. wordt weggestoken [bokseschej] [N 23 (1964)] III-1-3
lange, dunne tak dunne tak: dunne tak (Mechelen) dunne tak [DC 35 (1963)] III-4-3
langgerekt hok franse kast: frānsǝ kas (Mechelen) De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.] I-4