19556 |
lepelrek |
lepelenrek:
lèèpelerek (Q204a Mechelen),
potlepelenrek:
potléëpelerek (Q204a Mechelen)
|
rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18340 |
leren beenkap |
gamasche:
kaamasje (Q204a Mechelen),
kamasche (Q204a Mechelen)
|
lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25355 |
leren schede |
tas:
tɛš (Q204a Mechelen)
|
De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.]
II-1
|
21375 |
leren, studeren |
studeren:
sjtudeere (Q204a Mechelen)
|
studeeren [SGV (1914)]
III-3-1
|
31939 |
leunknop van de booromslag |
ronde knop:
rǫnǝ knup (Q204a Mechelen)
|
De platronde bol aan de bovenzijde van de booromslagwaarmee men tijdens het boren met de hand of met de borst druk uitoefent op het boorijzer. Zie ook afb. 81. [N 53, 161e; monogr.]
II-12
|
19383 |
leunstoel |
grote stoel:
grūu̯tə štōl (Q204a Mechelen)
|
leuningstoel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21341 |
leurder |
kramer:
Opm. als het kleinwaren betreft zoals lint, schoenveters enz.
krijemer (Q204a Mechelen),
venter:
venter (Q204a Mechelen)
|
koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
op de handel gaan:
op der handel gouwe (Q204a Mechelen),
op koopmanschap gaan:
Opm. gegouwe = gekocht.
op koupmansjap gegouwe (Q204a Mechelen)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17568 |
levend vlees onder de huid |
leven, het -:
t lève (Q204a Mechelen),
ut lève (Q204a Mechelen),
vlees:
t vleesj (Q204a Mechelen)
|
levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17697 |
lever |
lever:
lèjver (Q204a Mechelen),
lèèver (Q204a Mechelen),
lééver (Q204a Mechelen),
lēi̯vǝr (Q204a Mechelen)
|
Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] || lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)]
I-11, III-1-1
|