17816 |
liggen |
liggen:
lieje (Q204a Mechelen)
|
liggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
26438 |
ligger |
ligger:
legǝr (Q204a Mechelen),
leqǝr (Q204a Mechelen)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
34206 |
lijder aan open tuberculose |
open lijder:
ōǝpǝ lē̜i̯ǝr (Q204a Mechelen)
|
Koe die aan open tuberculose lijdt. Dit is een vorm van tuberculose, waarbij tuberculeuze haarden in het lichaam met de buitenwereld in verbinding staan. Het betreft een zeer besmettelijke vorm. Zie ook het lemma ''lijder aan open tuberculose'' in wbd I.3, blz. 484. [N 52, 17b; N 3A, 85b]
I-11
|
34205 |
lijder aan tuberculose |
wrak:
vrak (Q204a Mechelen)
|
Koe die tuberculose heeft. Zie ook het lemma ''lijder aan tuberculose'' in wbd I.3, blz. 484. [N 52, 17c; N 3A, 85a]
I-11
|
20465 |
lijkbidders |
lijkenbedener:
liekebènnere (Q204a Mechelen)
|
benaming voor mensen met officiële/bijzondere functie die in de lijkstoet meeliepen [VC 30 (1964)]
III-2-2
|
20186 |
lijkstro |
schoofstro:
verbranden
sjoofstruë (Q204a Mechelen)
|
Bepaalde naam voor het stro waarop de overledene was opgebaard [VC 30 (1964)]
III-2-2
|
32082 |
lijmen |
lijmen:
līmǝ (Q204a Mechelen)
|
Twee delen met behulp van houtlijm met elkaar verbinden. [N 54, 1a; monogr.]
II-12
|
32087 |
lijmkachel |
stoof:
štōf (Q204a Mechelen)
|
Lange stoof waarop het hout wordt verwarmd als dit gelijmd moet worden met warme lijm. [N 54, 8]
II-12
|
32014 |
lijmknecht, sergeant |
lijmklem:
līmklɛm (Q204a Mechelen),
lijmtang:
līmtaŋ (Q204a Mechelen),
sergeant:
žǝršant (Q204a Mechelen)
|
Houten of metalen werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. Het bestaat uit één of twee lange benen waarop twee dwarsstukken zitten die met behulp van een draadspil naar elkaar toe gedraaid kunnen worden en de te lijmen delen op deze wijze vastklemmen. Lijmknechten bestaan in verschillende uitvoeringen en afmetingen. Met de in dit lemma opgenomen benamingen worden doorgaans grotere lijmknechten aangeduid, waarbij de lengte van het been of de benen meer dan 30 cm bedraagt. Zie ook afb. 120 en 121. [N 53, 216c; N 53, 217b; N 53, 215; N G, 15; monogr.]
II-12
|
32016 |
lijmkop, bek |
klauw:
klǫw (Q204a Mechelen),
losse klauw:
lǫsǝn klǫw (Q204a Mechelen)
|
Het beweegbare, respectievelijk het vaste gedeelte van een lijmknecht dat op het been bevestigd is en tegen het werkstuk aandrukt. [N 53, 217d]
II-12
|