30797 |
looi |
looi:
luwǝ (Q204a Mechelen)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lȳǝ (Q204a Mechelen)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
21686 |
loon |
loon:
loehn (Q204a Mechelen),
loewen (Q204a Mechelen),
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
lōē.n (Q204a Mechelen)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20132 |
loops |
loops:
luipsj (Q204a Mechelen),
løͅi̯pš (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
lopetig:
lø̄pətex (Q204a Mechelen)
|
konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
30365 |
loopslot |
dagslot:
dāxšlǫt (Q204a Mechelen)
|
Slot dat alleen van een dagschoot is voorzien die met behulp van een kruk wordt teruggeschoven en bij het loslaten van de kruk door een veer weer in de oorspronkelijke stand terugspringt. [N 54, 103f]
II-9
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
loot:
loewt (Q204a Mechelen)
|
loot [SGV (1914)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
lope (Q204a Mechelen),
loupe (Q204a Mechelen),
vlot loupe
loupe (Q204a Mechelen)
|
lopen [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19500 |
loper |
loper:
lø̄pǝr (Q204a Mechelen),
lø̜jpǝr (Q204a Mechelen)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
34008 |
losgetuigd leiden |
los leiden:
lǫs lɛi̯ǝ (Q204a Mechelen)
|
Een paard zonder zadel en niet tussen berries leiden met de teugel. [N 8, 101c]
I-10
|
18697 |
losse linnen halsboord |
bandje:
bentje (Q204a Mechelen),
losse kraag:
losse kraag (Q204a Mechelen)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|