id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
26459 | meeljagers | metnemeren: metnø̄mǝr (Mechelen), metnę̄mǝr (Mechelen) | De twee ijzers of lapjes aan de loper die dienen om het meel naar de meelpijp te drijven. De meeljagers zijn bevestigd ofwel aan de ijzeren banden die de loper moeten verstevigen ofwel in de kraangaten van de loper. [N O, 18s; Vds 158; Jan 163; Coe 148; Grof 175; A 42A, 31 add.; A 42A, add. N D, add.] II-3 |
24421 | meelmijt | meelmijt: méélmiete (Mechelen), meelworm: WLD meil wörrem (Mechelen) | mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)] III-4-2 |
26516 | meelpijp, meelgoot | buisje: bȳ̄skǝ (Mechelen), uitloop: ūtlōp (Mechelen) | De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.] II-3 |
33150 | meelschepje | meelschup: mɛ̄lšø̜p (Mechelen) | Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b] I-4 |
24422 | meelworm, larve van de meeltor | meelworm: mëëlwörm (Mechelen), WLD meilwörrem (Mechelen) | meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)] III-4-2 |
34229 | meer melk gaan geven | bijkomen: (de koe) kø̄mp bęi̯ (Mechelen), hermelken: hǝrmǫlkǝ (Mechelen), zich aan het zetten zijn: (de koe) es zex ǭn ǝt zɛtǝ (Mechelen) | [N 3A, 68] I-11 |
32781 | meerdelige eg | koppel[eg]: kǫpǝl[eg] (Mechelen) | Bedoeld wordt een combinatie van twee of meer eggen van dezelfde soort en grootte, die - naast elkaar liggend en meestal onderling verbonden, met haken of korte kettingen aan een gemeenschappelijke trekbalk bevestigd zijn; zie afb. 62. Zulk een combinatie werd gewoonlijk door twee paarden getrokken. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid drie ook varianten van het type ''drij''. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men het lemma ''eg''. [N 11, 67 + 76; N 11A, 162a + b; N J, 10 add.; div.; monogr.] I-2 |
20407 | meerderjarig | mondig: mundig (Mechelen) | mondig [SGV (1914)] III-2-2 |
21273 | meester | meester: meester (Mechelen) | meester [SGV (1914)] III-3-1 |
28868 | meetlint | centimeter: sɛntimētǝr (Mechelen) | Een in centimeters verdeeld lint om te meten. [N 53, 186a] II-12 |