34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
stoten:
štuǝtǝ (Q204a Mechelen),
štūtǝ (Q204a Mechelen)
|
[N 19, 75]
I-12
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
terugstoten:
trykštutǝ (Q204a Mechelen)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
34623 |
met de kar rijden, iets vervoeren |
varen:
vārǝ (Q204a Mechelen)
|
Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.]
I-13
|
33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) eng staan:
ęŋ štūu̯ǝ (Q204a Mechelen)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|
25389 |
met de poten roeren |
weteren:
wējtǝrǝ (Q204a Mechelen)
|
Met de poten in het water bewegen om zo de haren beter te kunnen weken. [N 28, 22; monogr.]
II-1
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) wijd staan:
wīt štūu̯ǝ (Q204a Mechelen)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
planten:
[planten] (Q204a Mechelen)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
dabben:
dabǝ (Q204a Mechelen)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
17946 |
met grote stappen lopen |
benen maken:
hèe makde béé (Q204a Mechelen),
greiden:
grejje (Q204a Mechelen),
der grèjt wiet
grèje (Q204a Mechelen)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bizǝ (Q204a Mechelen),
bīzǝ (Q204a Mechelen)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|