e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
metselzand metselzand: mɛtsǝlzant (Mechelen), muurzand: mūrzant (Mechelen) Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.] II-9
meubelbeslag siergeheng: sērgǝheŋ (Mechelen) Verzamelterm voor het bijeenhorende hang-en-sluitwerk en eventueel ander ijzerwerk dat op meubels wordt aangebracht. [N 54, 107a] II-12
middagdutje noensrust: ps. deels omgespeld volgens Frings.  noons[rø͂ͅs (Mechelen) middagdutje [SGV (1914)] III-1-2
middagdutje doen noensrust houden: ps. deels omgespeld volgens Frings.  noons[rø͂ͅs} houwe (Mechelen) middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)] III-1-2
middagmaal noen, de -: noon (Mechelen) namen en uren van de dagelijkse maaltijden: diner [ZND 18G (1935)] III-2-3
middelste rongblok middelste schamelblokken: medǝlstǝ šømǝlblek (Mechelen) Middelste van de drie rongblokken van een hoogkar of een wagen. De woordtypen pulm, pulf, pulver, pulp en pul staan voor een specifiek rongblok, dat ter versteviging diende en geen rongen had. In het materiaal kwamen vaak benamingen voor die ook bij het meer algemene "rongblok" gegeven waren. Vanwege hun algemene karakter zijn die hier niet meer opgenomen. [N 17, 13b + 44h; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b] I-13
middendeel van het paard middelhand: medǝlhant (Mechelen) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
middennaafbanden naafbanden: nǭf˱bɛŋ (Mechelen), speekbanden: (enk)  špęjk˱bant (Mechelen), steekbanden: štek˱bɛŋ (Mechelen) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
mier amezeik: aomeseek (Mechelen, ... ), aomezeek (Mechelen), WLD (? = lang)  aomezèj.k (Mechelen) mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] || mier, alg. [DC 43 (1968)] || mier, zwarte [DC 43 (1968)] III-4-2
mierenei amezeikenei: aomezeekeei (Mechelen), WLD (? = lang)  aomezèjke èj (Mechelen) mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)] III-4-2