29996 |
metselzand |
metselzand:
mɛtsǝlzant (Q204a Mechelen),
muurzand:
mūrzant (Q204a Mechelen)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
32134 |
meubelbeslag |
siergeheng:
sērgǝheŋ (Q204a Mechelen)
|
Verzamelterm voor het bijeenhorende hang-en-sluitwerk en eventueel ander ijzerwerk dat op meubels wordt aangebracht. [N 54, 107a]
II-12
|
17838 |
middagdutje |
noensrust:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
noons[rø͂ͅs (Q204a Mechelen)
|
middagdutje [SGV (1914)]
III-1-2
|
17839 |
middagdutje doen |
noensrust houden:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
noons[rø͂ͅs} houwe (Q204a Mechelen)
|
middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
noen, de -:
noon (Q204a Mechelen)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: diner [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
34598 |
middelste rongblok |
middelste schamelblokken:
medǝlstǝ šømǝlblek (Q204a Mechelen)
|
Middelste van de drie rongblokken van een hoogkar of een wagen. De woordtypen pulm, pulf, pulver, pulp en pul staan voor een specifiek rongblok, dat ter versteviging diende en geen rongen had. In het materiaal kwamen vaak benamingen voor die ook bij het meer algemene "rongblok" gegeven waren. Vanwege hun algemene karakter zijn die hier niet meer opgenomen. [N 17, 13b + 44h; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b]
I-13
|
33785 |
middendeel van het paard |
middelhand:
medǝlhant (Q204a Mechelen)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
naafbanden:
nǭf˱bɛŋ (Q204a Mechelen),
speekbanden:
(enk)
špęjk˱bant (Q204a Mechelen),
steekbanden:
štek˱bɛŋ (Q204a Mechelen)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
24352 |
mier |
amezeik:
aomeseek (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
aomezeek (Q204a Mechelen),
WLD (? = lang)
aomezèj.k (Q204a Mechelen)
|
mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] || mier, alg. [DC 43 (1968)] || mier, zwarte [DC 43 (1968)]
III-4-2
|
24423 |
mierenei |
amezeikenei:
aomezeekeei (Q204a Mechelen),
WLD (? = lang)
aomezèjke èj (Q204a Mechelen)
|
mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)]
III-4-2
|