25984 |
moleneind |
onderste dorp:
ønǝštǝ dø̜̄rǝp (Q204a Mechelen)
|
Deel van het dorp waar de molen staat. Het woordtype gieleberg (K 357, P 51) is waarschijnlijk een toponiem. [N O, 39d]
II-3
|
26665 |
molenkar |
molenkar:
[molen]kār (Q204a Mechelen)
|
De kar waarmee men zakken graan en meel respectievelijk ophaalt en thuisbrengt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38r; Vds 267; Jan 259; Coe 237; Grof 265]
II-3
|
26664 |
molenpaard |
molenpaard:
[molen]pę̄ǝt (Q204a Mechelen)
|
Het paard voor de molenkar. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38s; Grof 266; monogr.]
II-3
|
26398 |
molenrad |
scheprad:
šø̜prat (Q204a Mechelen)
|
Algemene benaming voor het verticaal geplaatste rad bij een watermolen dat door het stromende water in beweging wordt gebracht en zo de drijfkracht levert aan de molen. Al naar gelang het water aan de onderzijde of aan de bovenzijde van het rad wordt toegevoerd, spreekt men van onderslag- respectievelijk bovenslagmolens. Vanuit de molen bekeken, draait een bovenslagrad van links naar rechts, een onderslagrad van rechts naar links. Zie ook afb. 10 en 72. Het woordtype turbine is specifiek van toepassing op een horizontaal geplaatst molenrad. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [A 43, 5; Vds 21 add.; Vds 23; Vds 25; Jan 58; Jan 60; Coe 53; Grof 79; N D add.; monogr.]
II-3
|
26420 |
molenrad, molenwiel |
kamrad:
kamprat (Q204a Mechelen)
|
Algemene benaming voor elk van de tandwielen in een molen. [A 43, 4]
II-3
|
26436 |
molenstenen |
molenstenen:
[molen]stɛjŋ (Q204a Mechelen),
[molen]štɛŋ (Q204a Mechelen)
|
De algemene benaming voor de stenen waarmee het graan gemalen wordt. Het woordtype kwernstenen duidt de stenen van een handmolen aan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 17a; N D, 5; Sche 46; Jan 119; Coe 96; Grof 115; monogr.]
II-3
|
26661 |
molenvat |
vat:
vāt (Q204a Mechelen)
|
Een vat waarmee alle meelzakken op het juiste gewicht worden gebracht. [N O, 38n]
II-3
|
25948 |
molenvolk |
molenvolk:
mø̜̄lǝvǫlk (Q204a Mechelen)
|
Algemene benaming voor het personeel van een molen. [N O, 40h]
II-3
|
34572 |
molenwagen |
molenkar:
mø̄ǝlǝkār (Q204a Mechelen),
molenwagel:
mø̜̄lǝwāgǝl (Q204a Mechelen)
|
Vierwielige wagen met vaste voor- en zijwanden, waarvan de bak op veren rust. Het voor- en achterstel zijn met elkaar verbonden door middel van twee draagbalken. Het voorste asstel draait gemakkelijk door middel van metalen ringen die op de asbalk liggen. Deze wagen is lichter dan de langwagen, omdat de wielen lichter zijn. [N 17, 43b; N G, 51 + 71a; JG 1d]
I-13
|
25985 |
molenweg |
molenweg:
[molen]wę̄x (Q204a Mechelen)
|
De weg die naar de molen leidt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 39e]
II-3
|