17872 |
muilpeer |
muilpeer:
mōēlpär (Q204a Mechelen)
|
muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
sletsje:
sjlutsje (Q204a Mechelen),
slob:
sjloebe (Q204a Mechelen)
|
Muiltje. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men die zonder achterkant? [DC 44 (1969)] || muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24357 |
muis |
muis:
mōēs (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen)
|
muis [DC 35 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
24437 |
muis (mv.) |
muis (mv.):
muus (Q204a Mechelen)
|
muizen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
moes (Q204a Mechelen),
mōēs (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20122 |
muizen |
muizen:
moeze (Q204a Mechelen)
|
muizen (ww) [SGV (1914)]
III-2-1
|
24926 |
mul (zand) |
mul:
mul (Q204a Mechelen)
|
mul [SGV (1914)]
III-4-4
|
33687 |
mulle grond |
molle grond:
mǫlǝ grōnt (Q204a Mechelen),
mul:
mø̜l (Q204a Mechelen)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
21642 |
muntgeld |
gereppels:
gereppels (Q204a Mechelen),
wisselgeld:
wesselgeld (Q204a Mechelen)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34069 |
muntige koe |
lege koe:
lęi̯x [koe] (Q204a Mechelen),
manse koe:
mǭs [koe] (Q204a Mechelen)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|